In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die woonkostentoeslag ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. Eiseres ontving sinds 15 juni 2019 een woonkostentoeslag van € 218,- per maand, die was vastgesteld tot en met 31 december 2019. Echter, na haar verhuizing naar een goedkopere kamer per 1 december 2019, heeft de gemeente de woonkostentoeslag herzien en een bedrag van € 267,74 teruggevorderd. In het bestreden besluit werd dit bedrag aangepast naar € 171,-. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat de herziening en terugvordering onterecht waren, omdat de lagere huurprijs pas vanaf 16 december 2019 van toepassing zou zijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente terecht heeft aangenomen dat eiseres tot 1 december 2019 de hogere huurprijs betaalde en dat de herziening van de toeslag correct was. Eiseres heeft niet voldoende bewijs geleverd voor haar stelling dat de lagere huur pas later inging. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet verplicht was om het primaire besluit te wijzigen of herroepen, aangezien het terugvorderingsbedrag in de bijlage correct was vermeld en de fout in het primaire besluit als een kennelijke verschrijving kon worden aangemerkt. Eiseres had geen recht op proceskostenvergoeding, omdat de gemeente de vergissing op correcte wijze had hersteld.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de gemeente om het terugvorderingsbedrag aan te passen naar € 171,-. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en documentatie in bestuursrechtelijke procedures, vooral bij het vaststellen van feiten en bedragen.