ECLI:NL:RBDHA:2021:15224

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
SGR 20/4674
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening woonkostentoeslag en terugvordering door gemeente; beoordeling van kennelijke verschrijving

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die woonkostentoeslag ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. Eiseres ontving sinds 15 juni 2019 een woonkostentoeslag van € 218,- per maand, die was vastgesteld tot en met 31 december 2019. Echter, na haar verhuizing naar een goedkopere kamer per 1 december 2019, heeft de gemeente de woonkostentoeslag herzien en een bedrag van € 267,74 teruggevorderd. In het bestreden besluit werd dit bedrag aangepast naar € 171,-. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat de herziening en terugvordering onterecht waren, omdat de lagere huurprijs pas vanaf 16 december 2019 van toepassing zou zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente terecht heeft aangenomen dat eiseres tot 1 december 2019 de hogere huurprijs betaalde en dat de herziening van de toeslag correct was. Eiseres heeft niet voldoende bewijs geleverd voor haar stelling dat de lagere huur pas later inging. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet verplicht was om het primaire besluit te wijzigen of herroepen, aangezien het terugvorderingsbedrag in de bijlage correct was vermeld en de fout in het primaire besluit als een kennelijke verschrijving kon worden aangemerkt. Eiseres had geen recht op proceskostenvergoeding, omdat de gemeente de vergissing op correcte wijze had hersteld.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de gemeente om het terugvorderingsbedrag aan te passen naar € 171,-. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en documentatie in bestuursrechtelijke procedures, vooral bij het vaststellen van feiten en bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4674

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. El Moussaoui),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: mr. M.K. Kant).

Procesverloop

In het besluit van 24 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de woonkostentoeslag van eiseres voor de periode van 1 december 2019 tot en met 31 december 2019 herzien en een bedrag van € 267,74 teruggevorderd.
In het besluit van 27 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten, met dien verstande dat het terugvorderingsbedrag wordt aangepast naar een bedrag van € 171,-.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen duidelijk hebben gemaakt geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt sinds 15 juni 2019 een woonkostentoeslag, welke is vastgesteld op € 218,- per maand en is toegekend tot en met 31 december 2019. Deze woonkostentoeslag is berekend op basis van de huurprijs van € 765,- per maand.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de woonkostentoeslag van eiseres voor de periode van 1 december 2019 tot en met 31 december 2019 herzien, omdat zij met ingang van 1 december 2019 is verhuisd naar een goedkopere kamer waarvoor zij een lagere huurprijs, namelijk € 460,-, betaalt. Verweerder herziet daarom de woonkostentoeslag van
1 december tot en met 31 december 2019 en stelt deze vast op € 47,-. Gelet hierop vordert verweerder het teveel aan uitkering uitbetaalde bedrag van € 267,74 terug.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten, met dien verstande dat het terugvorderingsbedrag wordt aangepast naar een bedrag van € 171,-. Daarbij motiveert verweerder dat het een kennelijke verschrijving betreft waarover geen misverstand kan bestaan nu (de berekening van) het juiste bedrag van € 171,- was opgenomen in de bijlage bij het primaire besluit.
3. Eiseres voert aan dat de lagere huur pas vanaf 16 december 2019 is ingegaan, wat maakt dat de herziening en de terugvordering dan ook op de periode van 16 december 2019 tot en met 31 december 2019 dient te zien. Tot slot stelt eiseres dat nu verweerder deels aan het bezwaarschrift is tegemoetgekomen, verweerder ten onrechte de proceskosten van eiseres in bezwaar niet vergoedt. Verder vindt eiseres dat het bedrag van de terugvordering als weergegeven in het primaire besluit niet is aan te merken als een kennelijke verschrijving. Bij verschillende genoemde bedragen stelt eiseres dat het in het besluit genoemde bedrag leidend is. Uit het in de beschikking vermelde bedrag valt niet af te leiden dat sprake was van een kennelijke verschrijving. Daarom vindt eiseres dat verweerder de kosten van de bezwaarprocedure had moeten vergoeden.
4. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat sprake is van een kennelijke verschrijving en dat eiseres daarom geen recht heeft op een proceskostenvergoeding in bezwaar. Subsidiair stelt verweerder dat al zou sprake zijn van een gegrond bezwaar, ook in dat geval geen proceskostenvergoeding mogelijk is. Verweerder stelt namelijk dat bezwaar aantekenen tot de taken van de bewindvoerder behoort en dat het uitbesteden hiervan aan een derde gerekend moeten worden tot kosten die redelijkerwijs niet gemaakt hoefden te worden. Ook vindt verweerder dat op grond van de voorliggende informatie in het bestreden besluit terecht is opgenomen dat eiseres tot 1 december 2019 een kamer had met de hogere huurprijs en dat zij na deze datum is verhuisd naar een kamer met lagere huur.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. In geschil is allereerst de vraag over welke periode eiseres een te hoge woonkostentoeslag heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit, gelet op de beschikbare informatie, terecht ervan uit is gegaan dat eiseres tot 1 december 2019 de kamer met hogere huur heeft betaald en dat zij na die datum is verhuisd naar de kamer met lagere huur. In de e-mail van het Budget Hotel van 1 november 2019 wordt aangegeven dat eiseres per 1 december een kamer wordt aangeboden voor de prijs van € 460,- per maand. Eiseres heeft dit aanbod aanvaard, zo blijkt uit de bevestiging van boeking van het Budget Hotel van 1 november 2019. Ook de e-mail van de bewindvoerder van eiseres van 11 februari 2020 aan verweerder bevestigt dat eiseres per 1 december 2019 een huur van € 460,- betaalt. Nu verweerder meermaals eiseres heeft verzocht om haar stelling dat zij pas vanaf 16 december 2019 de lagere huur betaalt nader te onderbouwen en zij dit heeft nagelaten, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
6. Tevens moet de rechtbank beoordelen of verweerder in de bezwaarprocedure het primaire besluit had moeten wijzigen of herroepen, en tot vergoeding van proceskosten had moeten overgaan. Niet in geschil is dat op de eerste bladzijde van het primaire besluit een foutief terugvorderingsbedrag was opgenomen en dat dit bedrag niet € 267,74 maar € 171,- behoorde te zijn. De juiste bedragen en de berekening van het juiste terugvorderingsbedrag waren vermeld in de bijlage bij het primaire besluit. De vraag die ter beantwoording voorligt is of verweerder het primaire besluit had moeten wijzigen of herroepen, of dat sprake is van een kennelijke verschrijving die verweerder bij het bestreden besluit heeft kunnen herstellen.
7. De rechtbank is van oordeel dat wijziging of herroeping van het primaire besluit in dit geval niet nodig was, aangezien het besluit door het alsnog noemen van het correcte terugvorderingsbedrag niet is gewijzigd. Verweerder heeft bij het primaire besluit terecht vastgesteld dat eiseres over de periode van 1 december tot en met 31 december 2019 een te hoog bedrag aan woonkostentoeslag heeft uitbetaald gekregen. Verweerder heeft op juiste gronden de woonkostentoeslag voor die periode herzien en bepaald dat het verschil tussen de bedragen van € 218,- en € 47,- teruggevorderd dient te worden. Deze specifieke bedragen en de berekening van het verschil, te weten het bedrag van € 171,- dat eiseres diende terug te betalen, zijn opgenomen in de bijlage die bij het primaire besluit is bijgevoegd. Naar het oordeel van de rechtbank was duidelijk sprake van een vergissing op bladzijde 1 van het primaire besluit, waar abusievelijk een bedrag van € 267,74 wordt genoemd. Dat hier sprake was van een verschrijving moet redelijkerwijs voor eiseres duidelijk zijn geweest, wat ook blijkt uit het feit dat zij in het bezwaarschrift zelf melding maakt van de geconstateerde onjuistheid. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 januari 2011. [1]
8. Het herstellen van een kennelijke vergissing in het primaire besluit, waarbij in de bijlage de juiste berekening en het juiste terugvorderingsbedrag zijn genoemd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden beschouwd als het wijzigen of herroepen van dat besluit. Daarom heeft verweerder terecht beslist dat eiseres geen recht heeft op de vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.