ECLI:NL:RBDHA:2021:15219

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
C-09-620848-KG ZA 21-1100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over een strook grond en verjaring in kort geding

In deze zaak, die op 21 december 2021 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding tussen Stichting Woonforte en [gedaagde sub 1 c.s.] over de eigendom van een strook grond. Woonforte, eigenaar van perceel 1, stelt dat een strook grond van 60 centimeter breed, die door [gedaagde sub 1 c.s.] wordt gebruikt, eigendom van hen is. Woonforte vraagt de voorzieningenrechter om [gedaagde sub 1 c.s.] te veroordelen deze strook grond te verwijderen en terug te geven aan Woonforte, omdat zij van plan zijn om nieuwbouw te realiseren op hun perceel. [gedaagde sub 1 c.s.] betwist de eigendom van Woonforte en stelt dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond, omdat zij deze al lange tijd in gebruik hebben.

De voorzieningenrechter oordeelt dat in deze procedure alleen voorlopige beslissingen kunnen worden genomen, en dat er twijfel bestaat over de eigendom van de strook grond. De voorzieningenrechter wijst erop dat de discussie draait om de vraag wie op dit moment eigenaar is van de strook grond. Uit de grensreconstructie blijkt dat de strook grond onderdeel is van perceel 1, dat eigendom is van Woonforte. Echter, [gedaagde sub 1 c.s.] hebben hun inrit in 1990 laten bestraten, waardoor de strook grond visueel onderdeel uitmaakt van hun perceel. De voorzieningenrechter concludeert dat het mogelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat [gedaagde sub 1 c.s.] zich zichtbaar en ondubbelzinnig als rechthebbende van de strook grond hebben gedragen, en dus door verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond. Daarom wordt de eis van Woonforte afgewezen en wordt Woonforte veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 1 c.s.].

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/620848 / KG ZA 21/1100
Vonnis in kort geding van 21 december 2021 (bij vervroeging)
in de zaak van
Stichting Woonfortete Alphen aan den Rijn,
eiseres,
advocaat mr. H.J. Doelman te Alphen aan den Rijn.
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [plaats] ,
gedaagden,
advocaten mrs. J.G. Kabalt en A.B. Kardes te Breukelen.
Partijen worden hierna ‘Woonforte’ en ‘ [gedaagde sub 1 c.s.] ’ genoemd.

1.Opmerkingen vooraf over de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 16 bijlagen van Woonforte;
- de 6 bijlagen van [gedaagde sub 1 c.s.] ;
- de pleitnotities van beide partijen.
1.2.
De zitting was op 15 december 2021. Op de zitting is meegedeeld dat het vonnis op 29 december zou worden uitgesproken, maar die datum kon worden vervroegd.

2.Waar de zaak over gaat

2.1.
Woonforte is eigenaar van een perceel aan de [adres 1] in [plaats] (hierna: perceel 1). Op perceel 1 staan drie woningen die door Woonforte worden verhuurd.
2.2.
[gedaagde sub 1 c.s.] zijn eigenaren van het perceel aan de [adres 2] in [plaats] (hierna: perceel 2). Perceel 2 ligt naast perceel 1. Op perceel 2 bevindt zich een loods. De loods is bereikbaar via een inrit.
2.3.
Hieronder zijn twee foto’s opgenomen van de situatie ter plaatse, waarbij de rode lijn op de eerste foto de erfgrens aangeeft tussen perceel 1 en perceel 2, zoals die bij een grensreconstructie is vastgesteld. Op foto 1 is verder de loods op perceel 2 te zien en op foto 2 de woningen op perceel 1.
2.4.
Woonforte vraagt de voorzieningenrechter om [gedaagde sub 1 c.s.] te veroordelen een deel van hun inrit te verwijderen en aan Woonforte “terug te geven”. Het gaat om een strook grond van 60 centimeter breed, gemeten vanaf de heg (hierna: de strook grond), waarvan Woonforte zegt eigenaar te zijn. Woonforte is van plan de woningen op haar perceel te vervangen voor nieuwbouw. De strook grond zal in de plannen van Woonforte onderdeel worden van een brandgang om de bergingen te kunnen bereiken die achter de nieuwbouw zullen worden geplaatst.
2.5.
Volgens [gedaagde sub 1 c.s.] moet de eis van Woonforte worden afgewezen. Zij vinden dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond omdat zij daar al een lange tijd gebruik van maken.

3.Het oordeel van de voorzieningenrechter

3.1.
In deze procedure kunnen alleen voorlopige beslissingen worden genomen, vooruitlopend op een bodemprocedure. Dat betekent dat de voorzieningenrechter moet inschatten hoe de bodemrechter over de zaak zal oordelen. Als daar twijfel over bestaat, moet de eis worden afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt in deze zaak dat niet voldoende duidelijk is hoe de bodemrechter zal oordelen. Dat zal hierna worden uitgelegd.
3.2.
De discussie van partijen gaat over de vraag wie op dit moment eigenaar is van de strook grond. Uit de grensreconstructie blijkt dat de strook grond onderdeel is van perceel 1, terwijl perceel 1 eigendom is van Woonforte. Uit de wet volgt dat iemand ook eigenaar kan worden van een stuk grond als diegene dat voor de duur van een bepaald aantal jaren in bezit heeft. Bij een bezitter die te goeder trouw is gaat het dan om een onafgebroken periode van tien jaren (dat staat in artikel 3:99 van het Burgerlijk Wetboek, BW) en bij een bezitter die niet te goeder trouw is om een onafgebroken periode van twintig jaren (artikel 3:105 BW in combinatie met 3:306 BW).
3.3.
Niet in geschil is dat de situatie zoals die nu is (zie ook de foto’s onder 2.3.) al meer dan twintig jaar bestaat. Partijen verschillen van mening over de vraag of [gedaagde sub 1 c.s.] de strook grond in bezit hebben genomen zoals het Burgerlijk Wetboek dat bedoelt.
3.4.
Inbezitneming van een onroerende zaak die van een ander is, gebeurt volgens het Burgerlijk Wetboek doordat de feitelijke macht over de zaak wordt verschaft. Naar verkeersopvattingen (zoals men er in de maatschappij over denkt) moet duidelijk zijn dat de macht van de oorspronkelijke bezitter over de zaak is geëindigd (artikel 3:113 BW). Dat betekent in deze zaak dat [gedaagde sub 1 c.s.] zich door uiterlijke daden naar buiten toe zichtbaar en ondubbelzinnig als de rechthebbende van de strook grond moeten hebben gedragen om daar eigenaar van te zijn geworden.
3.5.
De rechtsvoorgangers van [gedaagde sub 1 c.s.] hebben hun inrit in 1990 laten bestraten, waardoor de strook grond visueel onderdeel uitmaakt van hun perceel (perceel 2). Deze indruk wordt versterkt doordat zich langs de inrit een heg bevindt, die de erfgrens tussen beide percelen lijkt te vormen. In het verlengde van die heg, aan de straatzijde, bevindt zich een gemetselde muur. Zowel de heg als het metselwerk is in opdracht van Woonforte geplaatst. Daarbij komt dat de straatzijde van de inrit is voorzien van een hek met daarop een slot. Volgens Woonforte is dat hek nooit gesloten, maar [gedaagde sub 1 c.s.] hebben op de zitting verklaard dat het hek enkele dagen of weken in het jaar gesloten is (geweest). Deze verklaring van [gedaagde sub 1 c.s.] wordt bevestigd door een omwonende, van wie een schriftelijke verklaring in het dossier zit.
3.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het, gelet op al deze omstandigheden gezamenlijk, mogelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat [gedaagde sub 1 c.s.] zich zichtbaar en ondubbelzinnig als de rechthebbende van de strook grond hebben gedragen en dus door verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond. De eis van Woonforte wordt daarom afgewezen.
3.7.
Omdat Woonforte ongelijk krijgt in deze zaak, zal zij worden veroordeeld in de kosten. [gedaagde sub 1 c.s.] vragen ook om Woonforte te veroordelen tot betaling van de zogenoemde nakosten, maar daarvoor is geen reden. De kostenveroordeling levert ook voor deze nakosten een executoriale titel op (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
wijst het gevorderde af;
4.2.
veroordeelt Woonforte om de proceskosten van [gedaagde sub 1 c.s.] aan hen te betalen, die op dit moment worden begroot op € 1.325,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 309, aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2021.
hvd