Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[gedaagde 1] te [plaats],
2.[gedaagde 2] te [plaats],
1.De procedure
- de verzetdagvaarding van de vrouw van 20 oktober 2020, met 1 productie (met daarbij de oorspronkelijke dagvaarding);
- de conclusie van antwoord in oppositie van de man van 23 december 2020, met producties 9 tot en met 14;
- het tussenvonnis van 14 juli 2021, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
- de ambtshalve beschikking van 29 juli 2021, waarbij een datum voor de mondelinge behandeling is bepaald;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 november 2021 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
het appartement wordt aan de vrouw en de dochter toegedeeld, onder de verplichting aan de man uit te keren een derde deel van de WOZ-waarde voor het jaar 2020 van € 150.000, derhalve € 50.000, uiterlijk ter gelegenheid van het transport bij de notaris, en onder de verplichting – in de onderlinge verhouding van partijen – de man te vrijwaren voor eventuele hypothecaire verplichtingen en schulden aan de VvE en waarbij geldt dat de kosten van het transport voor rekening van alle partijen komen, ieder voor een derde deel;
indien het appartement niet binnen 2 maanden na betekening van dit vonnis notarieel is overgedragen aan gedaagden, dan geldt dat het appartement moet worden verkocht en geleverd aan een derde, waarbij geldt dat aan elk van partijen een derde deel van de opbrengst toekomt, en waarbij geldt – in de onderlinge verhouding van partijen – dat eiser moet worden gevrijwaard voor schulden van de VvE en waarbij geldt dat de kosten van het transport voor rekening van alle partijen komen, ieder voor een derde deel;
3.Het geschil
In conventie en in reconventie
- a) primair bepaalt dat de woning wordt toegedeeld aan haar zonder nadere verrekening tussen haar, de man en de dochter;
- b) subsidiair voor recht verklaart dat (i) de woning een waarde heeft van € 98.000 (WOZ 2015), zodat het aandeel in de woning € 32.666,67 per persoon bedraagt en (ii) de man en de dochter, ieder afzonderlijk, een bedrag van € 25.735,- aan de vrouw moeten betalen als bijdrage in de door haar voldane eigenaarslasten van de woning en (iii) bepaalt dat de woning tegen voormeld bedrag aan de vrouw wordt toegedeeld onder de verplichting een bedrag van € 6.931,67 (verschil tussen € 32.666,67 en € 25.735,-) aan de man en de dochter, ieder afzonderlijk, te vergoeden;
- c) de man en de dochter veroordeelt om uiterlijk binnen drie maanden na het wijzen van dit vonnis, hun medewerking te verlenen aan verkoop en levering van de woning aan de vrouw, bij gebreke waarvan vervangende toestemming wordt verleend voor het verrichten van rechtshandelingen waartoe de man en de dochter gehouden zijn in het kader van de verkoop en levering van de woning aan haar;
- d) met veroordeling van de man en de dochter in de proceskosten.