ECLI:NL:RBDHA:2021:15195

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
C/09/601796 / HA ZA 20-1057
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet inzake de verdeling van een gemeenschappelijke woning na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 december 2021 een vonnis in verzet gewezen in een geschil tussen een vrouw (eiseres in verzet) en haar ex-echtgenoot (gedaagde in verzet) over de verdeling van een gemeenschappelijke woning. De vrouw was het niet eens met een eerder verstekvonnis dat was uitgesproken in een bodemprocedure over de verdeling van de woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw tijdig in verzet is gekomen en dat de procedure een processueel ondeelbare rechtsverhouding betreft, aangezien alle drie de partijen (de vrouw, de man en de dochter) deelgenoot zijn van de woning.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het Nederlands recht van toepassing is op de verdeling van de woning, ondanks dat de vrouw aanvankelijk had betoogd dat Turks recht van toepassing was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning moet worden verkocht aan een derde en dat de opbrengst van de verkoop gelijkelijk verdeeld moet worden tussen de vrouw, de man en de dochter, ieder voor een derde deel. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eventuele schulden in verband met de woning, zoals VvE-schulden, voor rekening van de vrouw komen, en dat zij de man in dat verband moet vrijwaren.

De rechtbank heeft het verstekvonnis vernietigd en partijen veroordeeld om hun medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de rechters M.H. Erich en D. Nobel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/601796 / HA ZA 20-1057
Vonnis in verzet van 29 december 2021
in de zaak van
[eiseres]te [plaats],
eiseres in het verzet (oorspronkelijk gedaagde sub 1),
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat mr. N. Çiçek te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde 1] te [plaats],

gedaagde in het verzet (oorspronkelijk eiser),
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.S. Odink te Den Haag,

2.[gedaagde 2] te [plaats],

gedaagde in het verzet (oorspronkelijk gedaagde sub 2),
gedaagde in conventie, verweerster in reconventie,
niet verschenen.
Eiseres in het verzet wordt hierna ‘de vrouw’ genoemd. Gedaagde in het verzet sub 1, de oorspronkelijk eiser, wordt hierna ‘de man’ genoemd. De (zowel in de verstekprocedure als in deze verzetprocedure) niet-verschenen gedaagde sub 2 wordt hierna ‘de dochter’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de verzetdagvaarding van de vrouw van 20 oktober 2020, met 1 productie (met daarbij de oorspronkelijke dagvaarding);
  • de conclusie van antwoord in oppositie van de man van 23 december 2020, met producties 9 tot en met 14;
  • het tussenvonnis van 14 juli 2021, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de ambtshalve beschikking van 29 juli 2021, waarbij een datum voor de mondelinge behandeling is bepaald;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 november 2021 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
De dochter is niet in het geding verschenen. Bij de verzetdagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat op 11 november 2020 aan de dochter verstek is verleend.
1.3.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Partijen hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.4.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn voormalig echtgenoten. Op [huw.dd.] 1989 zijn zij in het huwelijk getreden in Turkije.
2.2.
Op 24 juni 1991 hebben de man, de vrouw en de dochter gezamenlijk het appartementsrecht van de [adres] in [plaats] (‘de woning’) gekocht en geleverd gekregen. De koopsom bedroeg NLG 46.000. Ten behoeve van de financiering daarvan hebben partijen destijds een hypothecaire geldlening afgesloten bij de Rijnlandse Bank (thans ‘RNHB’).
2.3.
Bij vonnis van de rechtbank te Igdir, Turkije van [dd.echtsch.] 1996 is de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken. De man heeft de woning dat jaar verlaten. De vrouw is na de echtscheiding in de woning blijven wonen, samen met de dochter. De dochter heeft de woning in 1997 verlaten en sindsdien heeft de vrouw het uitsluitend gebruik daarvan.
2.4.
De man heeft een bodemprocedure jegens de vrouw en de dochter aanhangig gemaakt strekkende tot verdeling van de woning (kenmerk C/09/595122 / HA ZA 20-613). In deze procedure zijn de vrouw en de dochter niet verschenen. Bij verstekvonnis van 29 juli 2020 heeft deze rechtbank het door de man bij inleidende dagvaarding van 22 juni 2020 gevorderde toegewezen op de volgende wijze (3.1):
-
het appartement wordt aan de vrouw en de dochter toegedeeld, onder de verplichting aan de man uit te keren een derde deel van de WOZ-waarde voor het jaar 2020 van € 150.000, derhalve € 50.000, uiterlijk ter gelegenheid van het transport bij de notaris, en onder de verplichting – in de onderlinge verhouding van partijen – de man te vrijwaren voor eventuele hypothecaire verplichtingen en schulden aan de VvE en waarbij geldt dat de kosten van het transport voor rekening van alle partijen komen, ieder voor een derde deel;
-
indien het appartement niet binnen 2 maanden na betekening van dit vonnis notarieel is overgedragen aan gedaagden, dan geldt dat het appartement moet worden verkocht en geleverd aan een derde, waarbij geldt dat aan elk van partijen een derde deel van de opbrengst toekomt, en waarbij geldt – in de onderlinge verhouding van partijen – dat eiser moet worden gevrijwaard voor schulden van de VvE en waarbij geldt dat de kosten van het transport voor rekening van alle partijen komen, ieder voor een derde deel;
onder bepaling dat (3.2):
in het geval het appartement moet worden verkocht en geleverd aan een derde en gedaagde sub 1 of gedaagde sub 2 niet binnen 3 maanden na betekening van dit vonnis meewerkt aan het in de verkoop brengen van het appartement, dit vonnis in de plaats treedt van de toestemming van gedaagde sub 1 en/of gedaagde sub 2 aan de makelaar om het appartement in de verkoop te brengen, waarbij geldt dat aan elk van partijen een derde deel van de opbrengst toekomst, en waarbij geldt – in de onderlinge verhouding van partijen – dat eiser moet worden gevrijwaard voor schulden aan de VvE.
2.5.
De woning is vervolgens niet notarieel aan de vrouw en de dochter overgedragen. Evenmin is de woning verkocht aan een derde.
2.6.
De man is vanwege problemen met de woning een aantal keer aangeschreven door de VvE van het appartementencomplex waartoe de woning behoort en door de gemeente [plaats]. Het ging daarbij om schulden in verband met verplichte VvE-bijdragen, achterstallig onderhoud en overbewoning. In verband met dat laatste had de gemeente ook een last onder dwangsom aangekondigd. In verband met de VvE-schulden is beslag gelegd onder de man.

3.Het geschil

In conventie en in reconventie

3.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze hierna gezamenlijk besproken worden.
3.2.
De vrouw is het niet eens met het verstekvonnis. Zij vordert in verzet om bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het tegen haar in conventie uitgesproken verstekvonnis te vernietigen en de vorderingen van de man alsnog niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen, met veroordeling van de man in de proceskosten van zowel de verstekprocedure als deze verzetprocedure.
3.3.
Zelf stelt de vrouw – in reconventie – ook vorderingen in. Zij vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • a) primair bepaalt dat de woning wordt toegedeeld aan haar zonder nadere verrekening tussen haar, de man en de dochter;
  • b) subsidiair voor recht verklaart dat (i) de woning een waarde heeft van € 98.000 (WOZ 2015), zodat het aandeel in de woning € 32.666,67 per persoon bedraagt en (ii) de man en de dochter, ieder afzonderlijk, een bedrag van € 25.735,- aan de vrouw moeten betalen als bijdrage in de door haar voldane eigenaarslasten van de woning en (iii) bepaalt dat de woning tegen voormeld bedrag aan de vrouw wordt toegedeeld onder de verplichting een bedrag van € 6.931,67 (verschil tussen € 32.666,67 en € 25.735,-) aan de man en de dochter, ieder afzonderlijk, te vergoeden;
  • c) de man en de dochter veroordeelt om uiterlijk binnen drie maanden na het wijzen van dit vonnis, hun medewerking te verlenen aan verkoop en levering van de woning aan de vrouw, bij gebreke waarvan vervangende toestemming wordt verleend voor het verrichten van rechtshandelingen waartoe de man en de dochter gehouden zijn in het kader van de verkoop en levering van de woning aan haar;
  • d) met veroordeling van de man en de dochter in de proceskosten.
3.4.
De vrouw voert ter onderbouwing van haar vorderingen aan dat de door de man gevorderde (en bij verstek toegewezen) verdeling in strijd is met de afspraak die zij met hem en haar dochter heeft gemaakt: alleen de vrouw zou na de aankoop feitelijk eigenaar van de woning zijn en alle lasten voldoen (wat zij ook heeft gedaan). De woning moet daarom primair aan haar worden toegedeeld, zonder nadere verrekening met de man of de dochter. De vrouw heeft de hypotheek inclusief rente (€ 60.000) afgelost en ook renovatiekosten (€ 15.000) en een VvE-schuld (€ 2.200) betaald. De man en de dochter moeten voor een derde bijdragen in deze kosten.
3.5.
De man vindt dat het verstekvonnis in stand moet worden gelaten en dat de eigen vorderingen van de vrouw moeten worden afgewezen. Hij betwist de door de vrouw gestelde afspraken. De woning was gemeenschappelijk eigendom en dat is ook steeds de bedoeling geweest. De man wil de onverdeeldheid van de woning niet laten voortduren en wil - kort gezegd - tegen een eerlijke waarde verdelen en worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening. Hij handhaaft zijn vorderingen in conventie zoals die zijn toegewezen in het verstekvonnis en vermeerdert zijn eis – zo begrijpt de rechtbank – nog met het volgende:
aanvullend moet de rechtbank bepalen 1) dat de vrouw aansprakelijk is voor alle gemeentelijke schulden, waaronder die (mogelijk nog) voortkomen uit de overbewoning, 2) dat de man voor deze schulden wordt gevrijwaard en 3) dat deze schulden voor rekening van de vrouw komen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie
Ontvankelijkheid
4.1.
Als meest verstrekkende verweer heeft de man aangevoerd dat de vrouw niet tijdig in verzet is gekomen van het verstekvonnis en daardoor in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. De deurwaarder heeft haar adres gecontroleerd en gelet op de voorafgaande correspondentie is sprake van een eerdere daad van bekendheid. Het is niet geloofwaardig dat de vrouw het verstekvonnis niet eerder heeft gezien, aldus de man. De vrouw heeft in haar verzetdagvaarding aangevoerd dat zij de oorspronkelijke dagvaarding van de man waarmee de procedure werd ingeleid niet heeft ontvangen, omdat deze aan een oud adres is betekend. Eerst op 7 oktober 2020 heeft zij het verstekvonnis ontvangen, zodat het verzet tijdig is ingesteld.
4.2.
Op de mondelinge behandeling heeft de man kenbaar gemaakt niet zwaar te tillen aan dit formele punt omdat er hoe dan ook spoedig een oplossing moet komen voor de impasse waarin partijen zich bevinden. De rechtbank zal niettemin beslissen op de ontvankelijkheid.
4.3.
Op grond van artikel 143 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet het verzet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na de betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze persoon van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is.
Uit het exploot van betekening dat door de vrouw is overgelegd, blijkt dat de deurwaarder de grosse van het verstekvonnis op 13 augustus 2020 heeft betekend door achterlating daarvan in een gesloten envelop op haar adres. Met betekening door achterlating in een gesloten envelop gaat de verzettermijn niet lopen. Daarvoor is betekening in persoon nodig.
Dat sprake is van een daad van bekendheid met het vonnis aan de zijde van de vrouw volgt niet uit de stellingen van de man. Het moet in dit verband gaan om een eigen handeling van de vrouw waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat zij over voldoende gegevens met betrekking tot (de inhoud van) de veroordeling beschikt om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten. Bekendheid met eerdere correspondentie voorafgaand aan de verstekprocedure of het verstekvonnis – zoals naar voor gebracht door de man – is niet relevant, omdat het gaat om bekendheid met het verstekvonnis. Dat sprake is geweest van een daad van bekendheid anderszins is, mede gelet op de betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd gesteld.
4.4.
De rechtbank oordeelt dat het verzet tijdig en op de juiste wijze is ingesteld en de vrouw in haar verzet kan worden ontvangen.
Processueel ondeelbare rechtsverhouding
4.5.
Het gaat in deze kwestie om een processueel ondeelbare rechtsverhouding, te weten een woning waarvan alle drie de partijen deelgenoot zijn. Voor een dergelijke situatie geldt dat alle bij die processueel ondeelbare rechtsverhouding betrokken partijen in de procedure moeten worden betrokken (ECLI:NL:HR:2017:411). Dat is hier ook gebeurd, de vrouw heeft zowel de man als de (oorspronkelijk medegedaagde) dochter in verzet gedagvaard. De in dit vonnis (op tegenspraak) te nemen beslissingen gelden voor alle drie de partijen en binden hen alle drie.
Inhoudelijke beoordeling
Toepasselijk recht
4.6.
De vrouw heeft in de verzetdagvaarding betoogd dat op deze kwestie Turks recht van toepassing is. Ter mondelinge behandeling heeft de vrouw dit standpunt herzien en, evenals de man, betoogd dat Nederlands recht van toepassing is. De rechtbank is met de man en de vrouw van oordeel dat inderdaad Nederlands recht van toepassing is op de hier aan de orde zijnde vraagstukken. Ter toelichting geldt het volgende.
Hoewel op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad (Chelouche/Van Leer) in beginsel Turks recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van de man en de vrouw, geldt dat niet voor de verdeling van de woning. Voor de periode vanaf de huwelijkssluiting tot 1 januari 2002 kende het oude Turks Burgerlijk Wetboek als wettelijk stelsel de algehele scheiding van goederen. Dat betekent dat er gedurende het huwelijk van partijen geen sprake is geweest van een huwelijksgoederengemeenschap en dat de tijdens het huwelijk aangekochte woning geen onderdeel uitmaakt van een dergelijke gemeenschap. De - tezamen met de dochter - in gezamenlijke eigendom verkregen woning in Nederland, betreft een eenvoudige (niet-huwelijkse) gemeenschap in de zin van het Nederlandse recht. Het goederenrechtelijke regime met betrekking tot de woning wordt beheerst door het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich bevindt (artikel 10:127 BW). De vraag wie als eigenaar van het goed moet worden beschouwd en hoe er moet worden verdeeld, moet dan ook worden beantwoord naar Nederlands recht.
Verdeling van de gemeenschappelijke woning
4.7.
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de woning verdeeld moet worden. Waar de vrouw eerst heeft betoogd en gevorderd dat de woning aan haar moet worden toegedeeld, is zij daar ter mondeling behandeling op teruggekomen. Zij stelt dat de woning aan een derde moet worden verkocht. Ook de man stelt dat. De man en de vrouw zijn het erover eens geworden dat zij ten behoeve van die verkoop aan een derde gezamenlijk (via hun advocaten) een opdracht zullen geven aan NVM-makelaar Elzenaar te Den Haag, met het verzoek een bindende vraag- en laatprijs vast te stellen. De rechtbank zal aldus beslissen.
4.8.
Waar partijen het niet over eens zijn, is hoe de verkoopopbrengst moet worden verdeeld en van welke waarde bij die verdeling moet worden uitgegaan. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
4.9.
Uitgangspunt is dat verdeling dient te geschieden in overeenstemming met ieders aandeel in de gemeenschap. Tussen partijen is niet in geschil dat ieders aandeel formeel een derde beslaat nu partijen de woning gedrieën hebben gekocht in 1991 en zij alle drie formeel mede-eigenaar zijn geworden voor een derde deel. De man meent dat hem om die reden een derde deel van de opbrengst toekomt. De vrouw bestrijdt dat omdat bij de aankoop van de woning andersluidende afspraken zouden zijn gemaakt. Volgens haar is altijd de bedoeling geweest dat zij enig eigenaar van de woning zou zijn. Dat blijkt onder meer uit het feit dat zij, alleen, de hypotheeklasten heeft betaald en de hypotheekschuld heeft afgelost en uit het feit dat de man en de dochter in 2015 hebben ingestemd met de kosteloze overdracht van hun aandeel aan haar (welke overdracht niet heeft plaatsgevonden, omdat de man daaraan in strijd met de afspraken, nieuwe voorwaarden had verbonden), aldus de vrouw.
4.10.
De rechtbank gaat in dit betoog van de vrouw niet mee. De door haar gestelde afspraak is, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de man, niet, althans onvoldoende komen vast te staan. De rechtbank weegt hierbij ten eerste mee dat het haar in beginsel al niet logisch voorkomt dat ten aanzien van een gedurende het huwelijk gezamenlijk gekochte woning, waar partijen samen hebben gewoond, en waarvoor - zo begrijpt de rechtbank uit de stellingen van partijen - aan de deelgenoten gezamenlijk een hypotheek is verleend op basis van met name het inkomen van de dochter, zou zijn afgesproken dat het eigendom daarvan feitelijk alleen aan de vrouw zou toekomen. Dat de vrouw steeds de (hypotheek)lasten zou hebben voldaan is bovendien niet gebleken. Ter mondelinge behandeling is juist ook vanuit de zijde van de vrouw naar voren gebracht dat de dochter toen zij in de woning woonde heeft (mee)betaald. Daarbij heeft de man naar voren gebracht dat hij toen hij in de woning woonde ook heeft (mee)betaald. Dat de vrouw nadat de man en de dochter waren vertrokken de lasten heeft voldaan, biedt onvoldoende onderbouwing voor de door haar gestelde afspraak. Zij alleen had toen bovendien het woongenot, zodat niet ongebruikelijk is dat zij de lasten droeg. Dat in 2015 zou zijn ingestemd met kosteloze overdracht aan de vrouw is niet gebleken. De man heeft dit gemotiveerd bestreden. Bovendien geldt als contra-indicatie hiervoor dat vanuit de zijde van de vrouw op de mondelinge behandeling is verklaard dat de dochter – die zoals overwogen verstek heeft laten gaan, maar wel als toehoorder op de mondelinge behandeling aanwezig was aan de zijde van de vrouw – toch wel vergoeding van haar aandeel wenst. In weerwil van haar eerdere stellingen en in het bijzonder haar primaire stelling dat tussen partijen is afgesproken dat de woning alleen de vrouw toekomt, heeft de vrouw hier vervolgens geen bezwaren tegen geuit. Een en ander valt niet met elkaar te rijmen. Samengevat geldt dat de vrouw onvoldoende onderbouwd gesteld heeft dat werkelijk is afgesproken dat de woning en de daaruit voortvloeiende baten alleen haar toekomen. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
4.11.
Ook voor het overige valt niet in te zien waarom de woning en de verwachte opbrengst na verkoop niet conform de hoofdregel zouden moeten worden verdeeld. Hierbij is in het bijzonder nog van belang dat alle partijen jaren hebben stil gezeten, de man (en de dochter) gedurende al die jaren hoofdelijk aansprakelijk is (zijn) gebleven en de man is aangesproken voor VvE-schulden en dat in dit verband zelfs – zo blijkt uit door de man overgelegde stukken – loonbeslag onder hem is gelegd. Daarnaast is hem als mede-eigenaar van de woning vrij recent nog een last onder dwangsom aangezegd.
4.12.
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden van welke (woning)waarde bij de verdeling moet worden uitgegaan. Als hoofdregel geldt hier de waarde ten tijde van de feitelijke verdeling, tenzij uit een overeenkomst tussen partijen of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hiervan moet worden afgeweken. De vrouw heeft niet gesteld dat van een dergelijke overeenkomst sprake is. Evenmin heeft zij een beroep gedaan op het leerstuk van de redelijkheid en billijkheid of in dit verband relevante omstandigheden aangedragen. Aldus is er geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel. Haar (onvoldoende onderbouwde) stelling dat moet worden uitgegaan van de WOZ-waarde van 1996 (omdat toen de echtscheiding is uitgesproken) dan wel 2015 (omdat partijen volgens haar in dat jaar de verdeling ter hand hebben genomen), wat de man heeft betwist, kan niet tot een ander oordeel leiden. De waarde waartegen verdeeld moet worden, is de actuele waarde van de woning omdat pas nu feitelijk wordt verdeeld. In dit geval zal daarvoor de verkoopwaarde (aan een derde) worden genomen.
4.13.
De conclusie van het voorgaande is dat partijen conform de hoofdregel alle drie recht hebben op hun aandeel van een derde deel in de woning. Nu de woning verkocht wordt, betekent dit dat zij in beginsel alle drie recht hebben op een derde deel van de verkoopopbrengst (artikel 3:172 BW).
De overige vorderingen van de vrouw en de man
4.14.
De man en de vrouw hebben verder nog het volgende gevorderd en aangevoerd.
De man heeft betoogd dat de schulden – waaronder de VvE-schulden en de mogelijke last onder dwangsom – voor rekening van de vrouw moeten komen. Zij is volgens de man aansprakelijk voor alle gemeenschappelijke schulden, zodat hij daarvan moet worden gevrijwaard. De vrouw heeft betoogd dat op het aandeel van de man en de dochter in de woning en hun aandeel in de opbrengst daarvan nog het nodige in mindering moet worden gebracht omdat zij steeds de eigenaarslasten heeft voldaan. Dit komt volgens haar neer op een bedrag van € 25.735,- per persoon, bestaande uit hypotheeklasten, VvE-bijdragen en renovatiekosten. De rechtbank overweegt over deze vorderingen het volgende.
4.15.
Zoals conform de hoofdregel geldt dat deelgenoten naar evenredigheid van hun aandeel delen in de vruchten en andere voordelen die een gemeenschappelijk goed als een woning oplevert, geldt evenzo dat zij in beginsel in dezelfde evenredigheid moeten bijdragen in de (eigenaars)lasten (artikel 3:172 BW). De stelling van de man dat de vrouw moet opdraaien voor alle gemeenschappelijke schulden (voortkomend uit de gemeenschappelijke lasten zoals de verplichte VvE-bijdragen) volgt de rechtbank dan ook niet. Zijn vordering moet in zoverre worden afgewezen. Waar het gaat om mogelijke lasten/schulden in verband de overbewoning en de in dat verband mogelijk nog op te leggen last onder dwangsom door de gemeente, oordeelt de rechtbank anders. Uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken concludeert de rechtbank dat de woning door of via (familie van) de vrouw is verhuurd aan derden, waarbij de regelgeving ten aanzien van de bewoning is overtreden (er bleken na controle te veel mensen te wonen) en de gemeente een dwangsom heeft aangekondigd. Dit ligt geheel buiten de invloedsfeer van de man. De rechtbank ziet hierin reden om te beslissen dat eventuele lasten/schulden in verband hiermee, in de onderlinge verhouding tussen de man en de vrouw voor rekening van de vrouw moet komen en de vrouw de man in dat verband dient te vrijwaren. Nu de man deze vordering specifiek tegen de vrouw heeft gericht, wordt de dochter in deze beslissing niet betrokken.
4.16.
Zoals hiervoor overwogen geldt in beginsel dat de man en de dochter moeten bijdragen in de eigenaarslasten rondom de woning. De man heeft echter – naar oordeel van de rechtbank terecht – aangevoerd dat een en ander moet worden verrekend met een gebruiksvergoeding. In dit verband geldt dat iedere deelgenoot op grond van artikel 3:169 BW bevoegd is tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed. Dit artikel heeft mede tot strekking de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de andere deelgenoten gebruikt, te verplichten de deelgenoten die aldus verstoken worden van het gebruik en genot waarop zij uit hoofde van het deelgenootschap recht hebben, schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding (ECLI:NL:HR:2000:AA9143). Deze vergoeding wordt toegekend met toepassing van de beginselen van redelijkheid en billijkheid.
4.17.
De vrouw heeft na het uiteengaan van partijen het exclusieve gebruik en genot van de woning gehad. De man (en ook de dochter) heeft (hebben) na 1996/1997 geen gebruik van de woning kunnen maken en heeft (hebben) zelf eigen woonkosten moeten maken. Verder geldt dat de man via gelegde beslagen deels heeft bijgedragen aan in ieder geval de VvE-bijdragen. Dat de vrouw ten tijde van de gezamenlijke bewoning alle kosten zou hebben voldaan is, zoals eerder overwogen, niet gebleken. Dat de vrouw daadwerkelijk renovatiekosten heeft voldaan is, nu de vrouw dit niet heeft onderbouwd en de man dit heeft betwist, evenmin komen vast te staan. In het licht van al deze omstandigheden, acht de rechtbank het redelijk en billijk om de gebruiksvergoeding die de vrouw aan de man en de dochter verschuldigd is gelijk te stellen aan hun bijdragen in de door de vrouw genoemde eigenaarslasten van de woning (waarvan de hoogte gelet op de stellingen over en weer overigens niet exact is vast te stellen). Gelet op het voorgaande hebben partijen tot de datum van dit vonnis niets meer van elkaar te vorderen op dit punt. De vorderingen ter zake zullen daarom worden afgewezen.
4.18.
Voor zover over de periode vanaf de datum van dit vonnis tot aan de datum van levering van de woning aan een derde nog (nieuwe) eigenaarslasten moeten worden voldaan, komen deze voor rekening van partijen gezamenlijk. Ook de eventuele kosten van het (opheffen van het) beslag dat volgens de man op de woning rust, komen gelet op het voorgaande voor rekening van partijen gezamenlijk.
Slotsom
4.19.
Het verstekvonnis kan gelet op het voorgaande niet (volledig) in stand blijven en zal worden vernietigd. Omwille van de begrijpelijkheid van het een en ander zal de rechtbank onder de beslissing een heel nieuw dictum uitschrijven.
4.20.
De rechtbank zal, gelet op de vorderingen in dat verband over en weer en de noodzaak dat de woning spoedig verkocht en de opbrengst verdeeld wordt, partijen veroordelen hun volledige medewerking te verlenen, bij gebreke waarvan dit vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW van een en ander in de plaats treedt.
Proceskosten
4.21.
Gelet op de (familie)relatie tussen partijen, zullen de proceskosten van zowel de verstekprocedure als de verzetprocedure tussen hen worden gecompenseerd als hierna vermeld. Wel moeten op grond van het bepaalde in artikel 141 Rv de kosten die door het eerder niet verschijnen van de vrouw en de dochter zijn veroorzaakt, voor rekening van de vrouw en de dochter komen. De rechtbank begroot die kosten evenwel op nihil, omdat van gemaakte kosten niet gebleken is, althans geen gegevens zijn aangereikt om deze te kunnen vaststellen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 29 juli 2020 onder zaaknummer / rolnummer C/09/595122 / HA ZA 20-613 gewezen verstekvonnis;
en opnieuw rechtdoende:
5.2.
gelast de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschap als volgt:
5.3.
de gemeenschappelijke woning aan de [adres] te ([postcode]) [plaats] zal worden verkocht aan een derde. De man en de vrouw geven daartoe gezamenlijk (via hun advocaten) binnen één week na heden een daartoe strekkende opdracht aan NVM-makelaar Elzenaar te Den Haag, inhoudende partijen zo spoedig mogelijk bindend te adviseren over de te hanteren vraag- en laatprijs en de woning zo spoedig mogelijk in de verkoop te zetten en te verkopen. Indien NVM-makelaar Elzenaar te Den Haag niet beschikbaar is, dienen de man en de vrouw in onderling overleg (via hun advocaten) tot overeenstemming te komen over een andere makelaar;
5.4.
de datum van levering wordt in overleg met de makelaar en koper(s) bepaald, maar dient zo spoedig mogelijk plaats te vinden;
5.5.
de na verkoop en levering gerealiseerde overwaarde (verkoopopbrengst verminderd met een eventuele hypotheekschuld, de aan de verkoop verbonden kosten (zoals notariskosten en makelaarskosten), en eventueel nog resterende eigenaarslasten en kosten voor het opheffen van het beslag (als bedoeld in alinea 4.18)) komt de man, de vrouw en de dochter ieder voor een derde deel toe. Een eventuele restschuld dienen de man, de vrouw en de dochter ieder voor een derde te dragen.
5.6.
de man, de vrouw en de dochter worden ieder veroordeeld volledige medewerking te verlenen aan, althans een onherroepelijke en onvoorwaardelijke volmacht af te geven ter zake van, de verkoop en levering van de woning aan een derde en de verdeling van de overwaarde, bij gebreke waarvan dit vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de voor verkoop en levering van de woning aan een derde en/of verdeling van de overwaarde vereiste voornoemde medewerking en toestemming van de man, de vrouw dan wel de dochter;
5.7.
veroordeelt de vrouw en de dochter in de kosten die de man heeft gemaakt als gevolg van het feit dat zij niet in de verstekprocedure zijn verschenen, en begroot deze kosten op nihil;
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
verklaart voor recht dat dat eventuele lasten/schulden in verband met de overbewoning van de woning en de in dat verband mogelijk door de gemeente op te leggen last onder dwangsom, in de onderlinge verhouding tussen de man en de vrouw voor rekening van de vrouw moeten komen en de vrouw de man in dat verband dient te vrijwaren;
5.10.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.11.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Erich en in het openbaar uitgesproken door
mr. D. Nobel, rolrechter, op 29 december 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 2513