ECLI:NL:RBDHA:2021:15151

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
NL21.1633
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. A.C.J. Letmaath, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Janssen, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 16 februari 2021 is eiser niet verschenen, maar de vertegenwoordiger van de verweerder was aanwezig. De rechtbank overweegt dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen kon worden, omdat Italië als verantwoordelijk land is aangewezen. Eiser heeft aangevoerd dat Italië niet voldoet aan de verplichtingen om asielzoekers opvang te bieden, en dat hij door de omstandigheden in Italië, waaronder de coronacrisis, in een onveilige situatie terecht kan komen.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat de situatie in Italië zodanig is dat dit beginsel niet meer kan worden toegepast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rapporten die eiser heeft ingediend, niet voldoende bewijs leveren voor structurele gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.1633
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.C.J. Letmaath), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.1634, plaatsgevonden op 16 februari 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben (fictief) ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat verweerder op basis van artikel 17 van de Dublinverordening zijn asielverzoek aan zich moet houden. Ten opzichte van Italië kan niet uitgegaan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat Italië zich niet wenst te houden aan de verplichtingen om asielzoekers opvang te bieden. Eiser vreest door het gebrek aan opvang in een situatie van extreme armoede in de zin van het arrest Jawo te raken, wat in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Eiser
baseert zich met name op zijn eigen ervaring dat hij op straat is gezet. Eiser beroept zich ook op het AIDA-rapport van 27 mei 2020 en het rapport van SFH/Osar van 21 januari 2020.
Uit het AIDA-rapport volgt dat het maanden kan duren voordat een formeel asielverzoek is ingediend en in deze periode bestaat er geen recht op huisvesting en er worden heel veel asielzoekers uitgesloten van opvang. Eiser is van mening dat Italië niet de bescherming op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Opvangrichtlijn kan of wil bieden. Eiser vindt dat ook voor teruggenomen asielzoekers die opnieuw een asielverzoek indienen, opvangvoorzieningen geboden moeten worden en dat er ondanks de coronacrisis altijd opvang beschikbaar moet zijn. Ten aanzien van de problematiek door de coronapandemie beroept eiser zich op het artikel van de universiteit van Pisa 'Migration policy and health insecurity, Italy's response to Covid 19 and the impact of the security decree' en het artikel van The Washington Institute met de titel 'Italy, Libya and the Threat of Coronavirus'. Uit beide artikelen volgt dat sprake is van overbevolkte opvangplekken met slechte omstandigheden en dat asielzoekers hierdoor ook een extra risico lopen om het coronavirus te krijgen. Dit extra risico kon voorkomen worden als Italië had gezorgd voor adequate opvang.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recent bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020 en 15 oktober 20201. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Uit de rapporten die eiser heeft genoemd blijkt niet dat sprake is van zodanige structurele gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem dat verweerder niet meer mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het rapport van SFH/Osar is al door de ABRvS beoordeeld in haar uitspraak van 8 april 2020 en het AIDA-rapport in haar uitspraak van 15 oktober 2020. Uit het door eiser genoemde AIDA-rapport volgt weliswaar dat de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië tekortkomingen kennen, maar de ABRvS heeft geoordeeld dat er uit het rapport geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië voor Dublinclaimanten naar voren komt dan uit de landeninformatie die al betrokken is bij de uitspraak van 8 april 2020 en dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5. Uit de artikelen over de coronacrisis in Italië volgt ook geen wezenlijk ander beeld dan is beoordeeld in de eerdergenoemde uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020. De artikelen die eiser heeft genoemd gaan bovendien over de eerste helft van het jaar 2020 en geven daarmee geen beeld van de huidige situatie in Italië. Eiser heeft met deze artikelen dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de omstandigheden door de gevolgen van het coronavirus tot een structurele verslechtering van de opvangvoorzieningen hebben geleid of zullen leiden.
6. Ook uit het persoonlijk relaas van eiser kan niet worden afgeleid dat niet langer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser heeft verklaard dat hij een asielaanvraag in heeft kunnen dienen, dat deze in behandeling is genomen en dat hij hierop ook een beslissing heeft gekregen. Italië garandeert met het claimverzoek dat ook het onderhavige asielverzoek van eiser in
behandeling zal worden genomen. Verder heeft eiser verklaard dat hij opvang heeft gekregen. Dat hij deze opvang moest verlaten toen zijn asielaanvraag was afgewezen, is in zoverre niet in strijd met de richtlijnen. Indien eiser van mening is dat de Italië wel in strijd met de richtlijnen handelt, is het aan hem om hierover bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten te klagen. Gesteld noch gebleken is dat klagen voor eiser onmogelijk of zinloos is.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de omstandigheden van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
22 februari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. J.J. Catsburg T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.