ECLI:NL:RBDHA:2021:15149
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat volgens de Dublinverordening Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, en de Zwitserse autoriteiten hadden ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
Eiser heeft tegen het besluit van de Staatssecretaris beroep ingesteld, maar op de zitting op 16 februari 2021 bleek dat eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren. De gemachtigde heeft aangegeven dat hij geen contact kon krijgen met eiser en dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank heeft vervolgens ambtshalve onderzocht of eiser nog procesbelang had bij het beroep. Gezien de omstandigheden, waaronder het vertrek van eiser zonder kennisgeving aan de autoriteiten, concludeerde de rechtbank dat eiser geen prijs meer stelde op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland.
Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen concreet procesbelang meer was voor eiser, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangemerkt als een belangrijke beslissing in het kader van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in asielprocedures.