ECLI:NL:RBDHA:2021:15149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
NL21.1665
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat volgens de Dublinverordening Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, en de Zwitserse autoriteiten hadden ingestemd met deze verantwoordelijkheid.

Eiser heeft tegen het besluit van de Staatssecretaris beroep ingesteld, maar op de zitting op 16 februari 2021 bleek dat eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren. De gemachtigde heeft aangegeven dat hij geen contact kon krijgen met eiser en dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank heeft vervolgens ambtshalve onderzocht of eiser nog procesbelang had bij het beroep. Gezien de omstandigheden, waaronder het vertrek van eiser zonder kennisgeving aan de autoriteiten, concludeerde de rechtbank dat eiser geen prijs meer stelde op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland.

Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen concreet procesbelang meer was voor eiser, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangemerkt als een belangrijke beslissing in het kader van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in asielprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.1665
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Drenth), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.1666, plaatsgevonden op 16 februari 2021. De gemachtigde van eiser heeft laten weten dat eiser en hij niet op de zitting aanwezig zullen zijn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Zwitserland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. De Zwitserse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij het beroep. In zijn bericht van 10 februari 2021 heeft verweerder gesteld dat eiser blijkens meldingen van de vreemdelingenpolitie en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers op 5 februari 2021 met onbekende bestemming is vertrokken. De
gemachtigde van eiser heeft in de gronden van beroep van 11 februari 2021 gemeld dat hij nog geen contact met eiser heeft gehad. Bij bericht van 15 februari 2021 heeft hij gemeld dat onder de gegeven omstandigheden het niet de verwachting is dat eiser naar de zitting zal komen en dat hij om die reden ook niet aanwezig zal zijn op de zitting. Hij heeft in dit bericht ook gemeld dat het niet meer is gelukt om contact met eiser te verkrijgen.
3. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1 blijkt dat, als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit gegaan moet worden dat die vreemdeling geen prijs stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op het verzoek. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
4. Gesteld noch gebleken is dat de gemachtigde van eiser weet waar eiser verblijft en dat hij nog contact met hem onderhoudt. Zowel in de zienswijze als in de gronden van beroep heeft de gemachtigde aangegeven dat hij nog geen contact met eiser heeft gehad. Vervolgens heeft hij in het bericht van 15 februari 2021 aangegeven dat het niet meer gelukt is om contact met eiser te verkrijgen.
5. Gezien de hiervoor genoemde omstandigheden neemt de rechtbank aan dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen concreet procesbelang voor eiser meer is.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
1 Vgl. 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
22 februari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. J.J. Catsburg T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.