In deze zaak heeft eiseres, een N.V., een belang van 3,2% verworven in een buitenlandse vennootschap, aangeduid als Y. Dit belang is later uitgebreid tot 5,1%, maar na de beursgang van Y is het belang verwaterd tot 4,3%. Eiseres heeft dit belang ingebracht in een nieuw opgerichte vennootschap, Z, en heeft haar belang in Z verkocht. De Rechtbank Den Haag heeft geoordeeld dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is op het vervreemdingsvoordeel dat eiseres heeft behaald. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in 2009 een belang van 3,2% in Y verwierf en dit belang in 2012 uitbreidde tot 5,1%. Na de beursgang van Y in 2014 is het belang van eiseres verwaterd naar 4,3%. Eiseres heeft dit belang op 10 augustus 2016 ingebracht in vennootschap Z, waarna zij haar belang in Z op 22 maart 2017 heeft verkocht. De rechtbank heeft het geschil beoordeeld of het vervreemdingsvoordeel onder de deelnemingsvrijstelling valt. Eiseres stelde dat het voordeel onder de deelnemingsvrijstelling valt, omdat het voortkomt uit haar belang in Y, maar de rechtbank oordeelde dat het voordeel is verkregen uit het belang in Z en niet onder de deelnemingsvrijstelling valt.
De rechtbank heeft verder overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanaf de inbreng van haar belang in Y in Z, een zodanige rechtsverhouding had dat het belang in Y volledig aan haar toekwam. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van eiseres in Z nooit meer dan 5% is geweest, waardoor het niet kwalificeert als een aflopende deelneming. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.