ECLI:NL:RBDHA:2021:15108

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
20/4382
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht na opschorting; beoordeling van verwijtbaarheid van eisers

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om de intrekking van het recht op bijstand van eisers per 28 november 2019, na een eerdere opschorting van dat recht. Eisers, die sinds 28 november 2006 een bijstandsuitkering ontvangen, kregen op 24 december 2019 te horen dat hun bijstandsrecht was ingetrokken op basis van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (Pw). Dit besluit volgde op een melding dat een man met de naam [A] in de nabijheid van hun uitkeringsadres zou handelen in cocaïne, wat leidde tot een bijzonder onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan eisers.

Verweerder stelde dat eisers verwijtbaar hadden verzuimd om belangrijke gegevens te verstrekken die nodig waren voor de beoordeling van hun recht op bijstand. Eisers betwistten echter dat zij de inlichtingenplicht hadden geschonden en voerden aan dat zij niet in staat waren om de gevraagde informatie te overleggen, omdat de voertuigen waar het om ging niet op hun naam stonden. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet in redelijkheid gebruik had mogen maken van zijn bevoegdheid tot intrekking van de bijstand, aangezien eisers geen verwijt kon worden gemaakt voor het niet tijdig aanleveren van de gevraagde gegevens.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit van 14 mei 2020 en herstelde het primair besluit van 24 december 2019. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 748,-. De uitspraak werd gedaan op 21 december 2021 door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4382

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. I. Timmermans),
en

het college van burgmeester en wethouders van Krimpenerwaard, verweerder

(gemachtigde: T. Thoen).

Procesverloop

In het besluit van 24 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder het recht op bijstand met ingang van 28 november 2019 op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (Pw) ingetrokken.
In het besluit van 14 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met toestemming van partijen heeft er geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1. Eisers ontvangen sinds 28 november 2006 een bijstandsuitkering, meest recent op grond van de Pw. Verweerder heeft op 13 mei 2019 een melding ontvangen dat een man met de naam [A] , wonend op het uitkeringsadres aan de [adres 1] [huisnummer 1] te [postcode] [plaats] , al een aantal jaren dagelijks in [plaats] en omstreken handelt in cocaïne. Hij zou in een nieuw model grijze Mercedes rijden, die wel van hem zou zijn, maar niet op zijn naam geregistreerd zou staan. Deze man zou volgens de melding ook een bijstandsuitkering hebben. Eén van verweerders medewerkers heeft op 14 mei 2019 in de nabijheid van het uitkeringsadres een grijskleurige Mercedes-Benz ( [kenteken 1] ) geparkeerd zien staan. De melding en de waarneming zijn voor verweerder aanleiding geweest bijzonder onderzoek te laten doen naar de rechtmatigheid van de aan eisers verstrekte bijstand. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in het rapport van 24 december 2019. Verweerder heeft eisers vervolgens bij brief van 14 november 2019 gevraagd om vóór 28 november 2019 nadere in die brief genoemde documenten over te leggen. Daarna heeft verweerder bij brief van 5 december 2019 het recht van eisers op bijstand met ingang van 28 november 2019 opgeschort en hen een hersteltermijn gegeven om de gevraagde informatie alsnog over te leggen. Omdat eisers dat vervolgens niet doen, trekt verweerder hun recht op bijstand met ingang van 28 november 2019 in. Dat besluit handhaaft verweerder na heroverweging, zij het met een aanpassing van de motivering.
2. Het bestreden besluit berust op verweerders standpunt dat eisers verwijtbaar hebben verzuimd enkele voor het bepalen van het recht op bijstand van belang zijnde gegevens te verstrekken. Daarmee is volgens verweerder aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid van de Pw voldaan. De alinea met betrekking tot het ontbreken van bankrekeningafschriften is ten onrechte in het primaire besluit opgenomen. Dat onderdeel van het primair besluit laat verweerder in bezwaar dan ook vallen.
3. Eisers betwisten gemotiveerd dat zij de inlichtingenplicht hebben geschonden. Eiseres zegt niet te hebben gewerkt bij mevr. [B] . aan de [adres 2] [huisnummer 2] te [plaats] , zoals verweerder denkt. Eisers zijn het verder niet eens met verweerders standpunt dat zij de feitelijke beschikking hebben gehad over een tweetal auto's (de hiervoor genoemde grijze Mercedes-Benz en een Volkswagen-Golf met kenteken [kenteken 2] ) en dat deze auto's tot hun vermogen behoren. Eisers zeggen wel met enige regelmaat een auto te hebben geleend, maar betwisten dat zij over die auto's de feitelijke beschikking hadden. Eiser erkent dat hij de Mercedes van zijn neef [C] op Markplaats.nl heeft gezet. Hij realiseert zich dat dit, gelet op het feit dat hij in de bijstand zit, achteraf niet zo'n verstandige beslissing is geweest, maar dit betekent nog niet dat hij daarmee de feitelijke beschikking had over die Mercedes en dat deze tot zijn vermogen behoorde.
4. Het beroep betreft de intrekking van het recht op bijstand per 28 november 2019 nadat dat recht eerder per die datum was opgeschort. Eisers hebben tegen het besluit tot opschorting geen bezwaar gemaakt, zodat uitsluitend moet worden beoordeeld of de intrekking van het recht op bijstand per 28 november 2019 op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw in rechte stand kan houden.
4.1
De rechtbank beoordeelt het beroep als volgt.
4.2.
Of verweerder in dit geval op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw bevoegd was het recht op bijstand in te trekken, hangt af van de vraag of eisers hebben verzuimd binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, moet vervolgens worden nagegaan of hen hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken. [1]
4.3
De rechtbank is van oordeel dat die verwijtbaarheid in het geval van eisers ontbreekt. Van belang is hierbij dat verweerder voorafgaand aan de in geding zijnde besluitvorming bijzonder onderzoek heeft laten verrichten naar de rechtmatigheid van de aan eisers uitbetaalde bijstandsuitkering. Daarna heeft verweerder eisers om nadere informatie gevraagd en ten slotte dat verzoek in het opschortingsbesluit herhaald. De rechtbank stelt vast dat verweerder volgens dat besluit – verkort weergegeven – wilde dat eisers binnen de hersteltermijn de volgende gegevens zouden overleggen:
  • controleerbare en verifieerbare bewijsstukken met betrekking tot alle bronnen van inkomsten van eisers;
  • bewijsstukken omtrent de aan- en verkoop van de Mercedes-Benz ( [kenteken 1] );
  • bewijsstukken omtrent de aankoop van de Volkswagen-Golf ( [kenteken 2] );
  • controleerbare en verifieerbare schriftelijke bewijsstukken van de betaling van de wettelijk verschuldigde verzekeringspremie en houderschapsbelasting ten behoeve van de genoemde auto's;
  • bewijs van betaling van de van 11 bekeuringen aan het CJIB te Leeuwarden met betrekking tot de Mercedes-Benz.
4.4
Dit zijn op zichzelf gegevens die relevant kunnen zijn voor de verlening van bijstand. Eisers hebben de gevraagde gegevens niet, ook niet na geboden hersteltermijn, aan verweerder overgelegd. Eisers hebben wel een tijd lang een tweetal auto's (de hiervoor genoemde grijze Mercedes-Benz en de zwarte VW Golf) in gebruik gehad, zo komt uit het dossier naar voren. Verweerder wist in ieder geval ten tijde van het bijzonder onderzoek dat deze auto's op naam stonden van eisers neef [C] Uit het dossier komt ook naar voren dat verweerder wist dat de elf bekeuringen die op het kenteken van de Mercedes waren uitgereikt, zijn betaald vanaf de bankrekening van eisers neef. De houderschapsbelasting voor beide auto's is contant voldaan door middel van acceptgiro's. Ook dat wist verweerder. Verweerder wist bovendien, of kon weten dat eisers wat betreft de auto's niet in staat zouden zijn de gevraagde documenten over te leggen. Eisers lieten zich immers al meteen na het informatieverzoek in die zin tegenover verweerder uit. Zij gaven toen aan dat zij een aantal van de gevraagde gegevens niet konden aanleveren, omdat zij geen eigenaar waren of waren geweest van de hiervoor genoemde auto's. Verweerder bleef echter volharden in zijn standpunt dat deze auto's vanwege de feitelijke beschikking en gebruik die eisers daarvan hadden, tot hun vermogen behoorden. Daarom wilde verweerder dat eisers alsnog de gevraagde gegevens overlegden. Nu die auto’s blijkens de stukken niet op naam van eisers hebben gestaan, waren zij daartoe uiteraard niet in staat. Dat was hen gelet op het voorgaande niet aan te rekenen.
4.5
De rechtbank stelt verder vast dat in het kader van het bijzonder onderzoek aan de orde is geweest dat eiseres vermoedelijk huishoudelijk werk zou doen bij mevrouw [B] . te [plaats] . Eiseres betwist echter dat zij bij deze mevrouw heeft gewerkt. Wanneer eiseres daadwerkelijk niet heeft gewerkt, kan zij ook geen schriftelijke looninformatie geven. Maar ook als ervan uit wordt gegaan dat zij wel heeft gewerkt, dan nog zou zij waarschijnlijk hierover geen schriftelijke informatie kunnen verschaffen. Uit het onderzoek leidt de rechtbank af dat eiseres twee keer in de week drie uur huishoudelijk werk verrichtte bij mevrouw [B] . te [plaats] , althans dat laatstgenoemde dit, volgens het rapport van 24 december 2019, telefonisch op 11 december 2019 met zoveel woorden heeft verklaard. Mevrouw [B] . zou volgens die telefonische verklaring haar hulp in de huishouding daarvoor € 12,50 per uur contant betalen. Eiseres zal gelet op die verklaring daarom waarschijnlijk niet in het bezit zijn geweest van loonstroken. Van het bureau IVA Adviesbureau, die eiseres bemiddeld zou hebben, zal evenmin schriftelijke informatie kunnen worden verwacht, nu namens dat bureau is verklaard dat eiseres niet in hun personeelsbestand voorkomt en dat volgens hun gegevens iemand anders bij de bewuste mevrouw heeft gewerkt. Eiseres kon de gevraagde gegevens dan ook niet overleggen.
4.6
De rechtbank is concluderend van oordeel dat verweerder, nu eisers geen verwijt kan worden gemaakt van het feit dat zij de gevraagde gegevens niet tijdig hebben aangeleverd, niet in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid tot intrekking van de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw. Die bepaling is immers niet geschreven voor de situatie waarin op voorhand al duidelijk is, of moet zijn, dat een belanghebbende de gevraagde informatie niet zal kunnen verschaffen.
5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit van 14 mei 2020 berust op een onjuiste grondslag en dient te worden vernietigd. Met het oog op een finale beslechting van het geschil ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het primair besluit van 24 december 2019 te herroepen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat in deze procedure onweersproken is gebleven dat verweerder eisers inmiddels weer bijstand heeft toegekend.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 14 mei 2020 en herroept, zelf in de zaak voorziend, het primair besluit van 24 december 2019;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht, te weten € 48,-, vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2021.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd om
deze uitspraak mee te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 april 2021; ECLI:NL:CRVB:2021:942