ECLI:NL:RBDHA:2021:15048

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
NL20.22050
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod voor Albanese vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor een Albanese vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.M. Boesjes, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M. Lorier, dat op 5 december 2020 was genomen. Dit besluit hield in dat aan de eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar was opgelegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de gronden van het terugkeerbesluit niet heeft betwist. Eiser voerde aan dat er zwaarwegende belangen waren die een kortere duur van het inreisverbod rechtvaardigden, zoals zijn afhankelijkheid van inkomsten uit Duitsland en familie in Italië. De rechtbank oordeelde echter dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet voldoende onderbouwd waren en dat de standaard termijn van twee jaar voor het inreisverbod terecht was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat er een procedure liep voor een arbeidsvergunning in Duitsland en dat zijn stelling over familiebezoek in Italië niet voldoende was om van het inreisverbod af te zien.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 20 januari 2021, en tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.22050
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer] (gemachtigde: mr. R.M. Boesjes),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Gemachtigde van eiser heeft op 6 januari 2021 verzocht om een schriftelijke afdoening van het beroep. Verweerder heeft dezelfde dag telefonisch ingestemd met dit verzoek. Op 8 januari 2021 heeft gemachtigde de beroepsgronden ingediend, waarop verweerder diezelfde dag een verweerschrift heeft ingediend.
Partijen hebben op 12 januari stukken ingediend in het kader van de tweede schriftelijke ronde. De rechtbank heeft vervolgens diezelfde dag het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Albanese nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1991] .
2. In het terugkeerbesluit heeft verweerder vermeld dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden van het terugkeerbesluit niet heeft betwist.
Inreisverbod
4. Eiser voert aan dat verweerder van het uitvaardigen van het inreisverbod had moeten afzien of anders op zijn minst de duur van het inreisverbod had moeten verkorten, omdat er zwaarwegende belangen zijn. Eiser en zijn familie in Albanië zijn namelijk afhankelijk van de inkomsten die eiser zou verwerven door werkzaamheden te verrichten in Duitsland. Eiser is in afwachting van een arbeidscontract in Duitsland en stelt dat er daar een procedure loopt om legaal te kunnen werken. Daarnaast is eiser nooit eerder met justitie in aanraking geweest en heeft zich bereidwillig opgesteld bij zijn terugkeer naar Albanië. Tot slot voert eiser aan dat zijn broer met zijn gezin in Italië woont en het inreisverbod familiebezoek in Italië dus onmogelijk zou maken.
5. Verweerder stelt dat er een onmiddellijke vertrekplicht volgt uit het onbestreden terugkeerbesluit. Hierdoor wordt er, behoudens bijzondere omstandigheden, standaard een inreisverbod van twee jaar uitgevaardigd. De door eiser gestelde omstandigheden zijn niet onderbouwd en staan ook niet aan een inreisverbod van twee jaar in de weg.
6. Ingevolge artikel 66a eerste lid, aanhef en onder a kan verweerder bij een vertrektermijn van nul dagen een inreisverbod uitvaardigen. Aangezien de vertrektermijn in dit geval nul dagen is, mocht verweerder op grond van het terugkeerbesluit van 5 december 2020 ook een inreisverbod uitvaardigen. Ingevolge artikel 6.5a eerste lid Vb is de standaard termijn voor een inreisverbod twee jaar. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden van eiser zijn betrokken bij het besluit en dat ze niet dusdanig bijzonder zijn dat het had moeten leiden tot het afzien van het opleggen van het inreisverbod van twee jaar. Nog daargelaten of dit voor verweerder aanleiding had moeten zijn om af te zien van een inreisverbod, heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiser niet heeft onderbouwd dat er daadwerkelijk een procedure loopt in Duitsland in het kader van een arbeidsvergunning. Daarnaast acht de rechtbank deze stelling ook niet geloofwaardig, aangezien eiser is aangetroffen in een bestelbus die op weg was naar Engeland. Eiser heeft zelf in het gehoor voor inbewaringstelling op 5 december 2020 ook verklaard dat hij als doel had om illegaal uit te reizen naar Engeland om daar te werken. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het feit dat de broer van eiser in Italië woont voor verweerder geen reden hoefde te zijn om af te zien van het opleggen van een inreisverbod. Dat eiser zijn broer twee jaar niet zou kunnen bezoeken in Italië is het gevolg van zijn eigen handelen. Bovendien is niet gebleken dat zij elkaar niet in Albanië of een ander land buiten de Europese Unie kunnen treffen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Het beroep is ongegrond.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 januari 2021

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.