ECLI:NL:RBDHA:2021:15027

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
NL21.578
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een asielzoeker en de toepassing van artikel 59b Vw

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een asielzoeker. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.E. Temmen, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 13 januari 2021 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de maatregel, stellende dat deze op een verkeerde grondslag was gebaseerd, aangezien hij niet gehoord was in het kader van zijn eerste asielaanvraag. De rechtbank oordeelde echter dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd, omdat eiser op 13 januari 2021 een nieuwe asielaanvraag had ingediend en de staatssecretaris bevoegd was om hem in bewaring te stellen op basis van artikel 59b Vw. De rechtbank concludeerde dat de bewaringsgronden voldoende gemotiveerd waren en dat er geen lichter middel had hoeven worden toegepast. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.578
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. R.E. Temmen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Grondslag van de maatregel
1. Allereerst voert eiser aan dat de maatregel op de verkeerde grondslag is gebaseerd. Op 1 januari 2020 heeft eiser zijn eerste asielaanvraag ingediend. Hij is niet gehoord in het kader van die aanvraag en er heeft dus ook nooit een inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. De laatste asielaanvraag die eiser heeft ingediend op 13 januari 2021 dient dus ook te worden aangemerkt als een eerste aanvraag en geen herhaalde. De grondslag van artikel 59b Vw is dus niet de juiste grondslag voor de bewaring. De maatregel had op grond van artikel 59 lid 1 en onder b van de Vw moeten zijn opgelegd.
2. Artikel 59b van de Vw biedt een afzonderlijke grondslag voor de inbewaringstelling van asielzoekers. Dit artikel verleent de staatssecretaris de bevoegdheid om een asielzoeker in bewaring te stellen, voor zover een of meer gronden van het eerste lid
van deze bepaling van toepassing zijn en als minder dwingende maatregelen niet doeltreffend kunnen worden toegepast.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens het gehoor vóór de inbewaringstelling op 13 januari 2021 heeft aangegeven dat hij asiel wilde aanvragen en op diezelfde dag de aanvraag ook ondertekend heeft. Aangezien eiser een asielaanvraag heeft ingediend kan hij enkel op grond van artikel 59b van de Vw in bewaring worden gesteld. Dat eiser niet is gehoord in het kader van zijn eerste asielprocedure is verder niet relevant voor de vraag of de bewaringsmaatregel rechtmatig is opgelegd. De rechtbank is dus van oordeel dat artikel 59b van de Vw de juiste grondslag voor de bewaring is en verwijst naar paragraaf 6 voor het oordeel over de bewaringsgronden. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser: 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechterbank stelt vast dat eiser alle gronden betwist, behalve de gronden onder 3b, 4a en 4d.
6. Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 19 oktober 20163 volgt dat een asielzoeker op de b-grond van artikel 59b van de Vw in bewaring kan worden gesteld als er voldoende gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid van het Vb zijn om de maatregel te kunnen dragen. Wanneer het bestaan van het risico op onttrekking voldoende is gemotiveerd volgt hieruit dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. Aangezien één zware en twee lichte bewaringsgronden niet zijn betwist door eiser en deze de maatregel kunnen dragen, volgt hieruit dat het risico op onttrekking voldoende gemotiveerd is in het besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
Lichter middel
7. Tot slot moet de rechtbank beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan door specifiek in te gaan op de medische toestand van eiser en zijn familieomstandigheden. Verweerder hoefde in dit geval geen lichter middel toe te passen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser twee keer eerder met onbekende bestemming is vertrokken om asiel aan te vragen in een ander land, in plaats van zijn asielprocedure af te wachten in Nederland. Verder zijn er door eiser geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die de bewaring onevenredig bezwarend maken. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 januari 2021

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.