ECLI:NL:RBDHA:2021:14796

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
SGR 20/5638
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in bestuursrechtelijke zaak over Wmo 2015 en persoonsgebonden budget

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een beroep van eiser tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser ontving op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een persoonsgebonden budget (pgb) voor de periode van 12 augustus 2019 tot en met 9 augustus 2020. Het primaire besluit, genomen op 4 december 2019, kende eiser een maatwerkvoorziening toe voor beschermd wonen, bestaande uit individuele begeleiding en dagbesteding, voor 14 uur per week. Eiser was het niet eens met het bestreden besluit van 23 juli 2020, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard, en heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 9 december 2021 de zaak behandeld. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn moeder, was aanwezig, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat eiser bekend is met een ernstige psychiatrische stoornis en dat zijn situatie in de loop der jaren is verbeterd. Eiser had eerder een pgb voor 21 uur per week, maar op advies van verweerder is dit verlaagd naar 14 uur per week.

De rechtbank heeft zich vervolgens de vraag gesteld of eiser nog procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van de zaak, gezien het feit dat het pgb betrekking had op een afgesloten periode. De rechtbank concludeert dat er geen procesbelang meer is, omdat eiser geen kosten heeft gemaakt en er geen betalingsverplichting is ontstaan. Bovendien zijn er nieuwe indicaties verstrekt voor latere periodes, waartegen eiser geen bezwaar heeft gemaakt. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en zijn er geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5638

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Roble-van Deursen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Procesverloop

In het besluit van 4 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor de periode van 12 augustus 2019 tot en met 9 augustus 2020 een maatwerkvoorziening toegekend voor beschermd wonen, bestaande uit de deelproducten individuele begeleiding en dagbesteding, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor 14 uur per week met een tarief van € 20,36 per uur.
In het besluit van 23 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn moeder. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is bekend met een ernstige psychiatrische stoornis. Als gevolg hiervan heeft hij op diverse levensgebieden problemen en heeft hij een achterstand in zijn psychosociale ontwikkeling. In het verleden heeft hij zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ontvangen. Vanaf 2016 ontving hij ondersteuning op grond van de Wmo 2015 in de vorm van een pgb waarmee eiser voor 21 uur per week zorg kon inkopen. De laatste indicatie van deze omvang is van 25 februari 2019. Vanwege het aflopen van deze indicatie heeft eiser zich op 6 augustus 2019 bij verweerder gemeld om verlenging daarvan. In dat kader heeft op 18 september 2019 een huisbezoek plaatsgevonden. Naar aanleiding van het huisbezoek heeft verweerder eiser geadviseerd om een pgb aan te vragen waarmee eiser 14 uur per week zorg kan inkopen omdat de situatie van eiser volgens verweerder is verbeterd. Tegen het advies van verweerder in heeft eiser verlenging van het eerdere pgb aangevraagd. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft ter beoordeling van de vereiste ondersteuning de zorg die eiser ontving in kaart gebracht en dit afgezet tegen de problemen die hij ondervindt en de bevindingen van het onderzoek zoals dat is vastgelegd in het Plan van Aanpak. Op grond hiervan komt verweerder tot een zorgomvang van 14 uur per week. Daarbij neemt verweerder in overweging dat de situatie van eiser is verbeterd. Hij onderneemt meer activiteiten zelfstandig. Eiser kan aanvullend hierop op zoek gaan naar een buddy of een beroep doen op het Beweegloket van de gemeente Den Haag. Voor de financiële en persoonlijke zaken heeft eiser een bewindvoerder. Voor het deel van de begeleiding dat wordt ingezet voor het bereiden en nuttigen van het diner bij eisers moeder wordt geen pgb verstrekt omdat eisers moeder sowieso dagelijks voor haarzelf het diner dient te bereiden.
3. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de zaak, omdat het hier gaat om een toegekend pgb voor een in het verleden liggende en dus afgesloten periode.
4. Uit vaste rechtspraak volgt dat pas sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden (zie ECLI:NL:CRVB:2019:219).
5. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat eiser nog een belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de toereikendheid van het toegekende pgb voor de inmiddels afgesloten periode die thans in geding is. Niet is gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt, dan wel dat een betalingsverplichting vanwege geleverde extra ondersteuning is ontstaan. Daarnaast is niet aannemelijk dat een inhoudelijk oordeel nog van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Aan eiser zijn voor latere periodes dan de periode die hier in geding is opnieuw indicaties verstrekt voor ondersteuning in de vorm van een pgb. De laatste aan eiser verstrekte indicatie loopt tot en met 31 december 2022. Eiser heeft tegen de nieuwe toekenningsbesluiten geen bezwaar gemaakt, zodat deze besluiten waarin dezelfde indicatie aan eiser is verstrekt onherroepelijk zijn. Hieruit volgt dat er geen belang is bij een beoordeling van het bestreden besluit met het oog op de aanspraken van eiser op een maatwerkvoorziening die geldt voor een periode die op de periode in geding aansluit. Wat betreft de mogelijke toekomstige aanspraken van eiser na het verstrijken van de huidige indicatie geldt dat eiser bezwaar kan maken tegen de besluiten die verweerder daarover neemt. Dan kan eiser ook (opnieuw) de hoogte van het aan hem te verstrekken pgb aanvechten, indien hij het daar niet mee eens is.
6. Het beroep is niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2021.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd
deze uitspraak mede te
ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.