ECLI:NL:RBDHA:2021:14762

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
AWB 21/2548 en AWB 21/2549
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor zelfstandige ondernemer door gebrek aan bewijs facilitator

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2021 uitspraak gedaan in de zaken AWB 21/2548 en AWB 21/2549, waarbij het beroep van eiser ongegrond is verklaard. Eiser, geboren in 1992 en van Pakistaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als zelfstandige' in het kader van een start-up. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser geen gegevens heeft overgelegd van zijn facilitator, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Zowel in de aanvraag- als bezwaarfase is eiser in de gelegenheid gesteld om deze informatie te verschaffen, maar hij is hierin niet geslaagd, ook niet in de beroepsprocedure. De rechtbank oordeelt dat eiser voldoende tijd heeft gehad om de benodigde gegevens te overleggen en dat het overleggen van een ondernemingsplan niet voldoende is om de afwijzing te weerleggen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden is gedaan. Eiser heeft niet aangetoond dat hij beschikt over een betrouwbare en deskundige facilitator, wat een vereiste is voor de verlening van de verblijfsvergunning. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser niet kan worden vrijgesteld van het vereiste om bewijs te leveren van zijn facilitator. De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden, nu het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 21/2548 (beroep)
AWB 21/2549 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 1 december 2021 in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1992, van Pakistaanse nationaliteit, eiser en verzoeker: eiser
(gemachtigde: mr. A. Kotan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “arbeid als zelfstandige” (in een start-up) afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 1 april 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 26 april 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder is ook, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Besluitvorming
1. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat hij niet beschikt over een mvv [1] en niet kan worden vrijgesteld van dat vereiste. Volgens verweerder voldoet eiser niet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning voor verblijf als startende ondernemer. Eiser heeft namelijk geen stukken overgelegd met betrekking tot zijn facilitator. Daarom heeft verweerder niet om advies gevraagd aan de minister [2] .
Gronden eiser
2. Eiser voert aan dat hij een facilitator heeft, maar dat hij zijn gegevens nog niet heeft kunnen overleggen omdat de facilitator een onderneming aan het oprichten is. Door de COVID-19 pandemie heeft het oprichten van een onderneming vertraging opgelopen. Eiser is nog in afwachting van de gegevens van zijn facilitator. Verder heeft eiser een ondernemingsplan overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat hij een wezenlijk Nederlands belang dient met zijn activiteiten.
Oordeel van de rechtbank
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden eisers aanvraag afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.1
Op grond van artikel 3.30, zesde lid, van het Vb [3] kan, voor zover van belang, de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ worden verleend aan de vreemdeling die (a) een innovatieve onderneming opricht waarmee hij (b) arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, die (c) duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan en die (d) aannemelijk maakt dat hij binnen één jaar na verlening van de vergunning zal voldoen aan de daarvoor geldende voorwaarden. Bij regeling van onze minister worden nadere voorwaarden gesteld aan de toepassing van de eerste volzin.
4.2
Op grond van artikel 3.20b, eerste lid, van het VV [4] is verblijf in het kader van arbeid als zelfstandige als bedoeld in artikel 3.30, zesde lid, van het Vb mogelijk indien de vreemdeling naar het oordeel van onze minister beschikt over een betrouwbare deskundige facilitator en voldoet aan artikel 3.30, zesde lid, van het Vb. De beoordeling geschiedt aan de hand van bijlage 8b bij deze regeling.
4.3
Het is aan eiser om al in de aanvraagfase en uiterlijk in de bezwaarfase stukken ter onderbouwing van zijn aanvraag te overleggen. [5] Vaststaat dat eiser tot aan deze beroepsprocedure geen enkele gegevens over zijn facilitator heeft overgelegd. Het is echter aan eiser om te onderbouwen dat er een facilitator is én dat deze deskundig en betrouwbaar is. Voor zover eiser heeft willen betogen dat verweerder hem meer tijd had moeten gunnen om de gevraagde gegevens te overleggen, slaagt dat betoog niet. Eiser heeft meer dan voldoende tijd gehad om (alsnog) stukken over te leggen. Tussen het primaire besluit en het bestreden besluit zit een termijn van ruim vier maanden. Ook nadien, in de beroepsprocedure, heeft eiser geen nadere stukken overgelegd zodat verweerder de (deskundigheid en betrouwbaarheid van de) facilitator kon beoordelen. Dat eiser inmiddels een ondernemingsplan heeft overgelegd, leidt niet tot een ander oordeel.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
6. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 21/2548,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 21/2549,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Tanyildiz, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb [6] (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw [7] een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Minister van Economische Zaken en Klimaat.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Voorschrift Vreemdelingen 2000.
5.Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:410).
6.Algemene wet bestuursrecht.
7.Vreemdelingenwet 2000.