ECLI:NL:RBDHA:2021:14757

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
NL21.9604
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een faciliterend visum op basis van inconsistenties in huwelijksdocumenten en bewijsstukken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de weigering van een faciliterend visum aan eiseres, een Ghanese nationaliteit, die bij haar Portugese partner wilde verblijven. De aanvraag voor het visum werd op 27 juli 2020 ingediend, maar op 20 oktober 2020 werd deze door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De staatssecretaris stelde dat eiseres niet had aangetoond dat zij een familielid was in de zin van de Verblijfsrichtlijn, en dat er twijfels bestonden over de echtheid van het huwelijk, dat volgens eiseres traditioneel was voltrokken in 2015. De rechtbank ontving het beroepschrift op 17 juni 2021 en behandelde de zaak op 28 september 2021.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht twijfels had over de huwelijksband, gezien de inconsistenties in de overgelegde documenten. De huwelijksdatum varieerde in verschillende documenten en er waren onjuistheden over de woonplaats van de referent. Eiseres kon deze inconsistenties niet verklaren en de rechtbank concludeerde dat de bewijsstukken onvoldoende waren om de gestelde huwelijksrelatie te onderbouwen. Eiseres voerde aan dat het besluit een inbreuk maakte op haar recht op respect voor privé- en gezinsleven, maar de rechtbank oordeelde dat dit in deze procedure niet aan de orde was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres niet in het gelijk werd gesteld en er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in visumprocedures en de noodzaak voor eiseres om aan te tonen dat zij voldoet aan de vereisten van de Verblijfsrichtlijn. De rechtbank wees erop dat indien eiseres aanspraak wenst te maken op verblijf op basis van artikel 8 van het EVRM, zij een aparte aanvraag moet indienen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9604
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenrecht in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Guman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.A. van Eijck).

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 27 juli 2020 om verlening van een faciliterend visum als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Richtlijn 2004/38/EG (de Verblijfsrichtlijn), voor verblijf bij haar gestelde partner [referent] (referent), afgewezen.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 21 mei 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 17 juni 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2021 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ook was op de zitting aanwezig
[naam] , zus van referent. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is na afloop op de zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Ghanese nationaliteit en wenst verblijf bij referent, die de Portugese nationaliteit bezit. Eiseres en referent stellen namelijk op [datum] 2015 traditioneel te zijn gehuwd. Om het verblijf te realiseren, heeft eiseres een faciliterend visum aangevraagd.
Standpunten verweerder en gronden eiseres
2. Verweerder heeft het visum geweigerd, omdat eiseres niet heeft aangetoond familielid te zijn in de zin van artikel 2, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn. Er bestaat volgens verweerder twijfel over de gestelde huwelijksband. Immers, in de overgelegde documenten ter onderbouwing van het huwelijk staan verschillende onjuistheden en tegenstrijdigheden. De huwelijksdatum verschilt en is op één document aangepast en daarnaast is het land van verblijf van referent kennelijk onjuist. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat niet aangetoond is dat eiseres zich bij referent zal voegen en meer subsidiair dat sprake is van een schijnhuwelijk.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Volgens haar is wel degelijk sprake van een huwelijk. Het betreft een traditioneel huwelijk, waarbij partijen volgens hun eigen rituelen in het huwelijk zijn getreden. Er is niks officieels te melden. De datum maakt volgens eiseres niet uit bij een traditioneel huwelijk. De andere bewijsstukken, zoals foto's en verklaringen, spreken boekdelen over de duurzame en exclusieve relatie c.q. het traditionele huwelijk. Daarnaast zijn de overgelegde verklaringen ten onrechte niet betrokken bij de besluitvorming. Zij voert verder aan dat het besluit een inbreuk maakt op haar familie- en privéleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tot slot betoogt eiseres dat ze ten onrechte niet is gehoord.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Verweerder heeft de subsidiaire weigeringsgrond dat niet aangetoond is dat eiseres zich bij referent zal voegen, laten vallen.
Oordeel rechtbank
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres haar gestelde huwelijk dan wel duurzame en exclusieve relatie met referent niet heeft aangetoond.
5.2.
Verweerder wijst terecht op het feit dat de inconsistenties tussen met name de ‘form of register of customary marriages’ en de ‘certificate of marriage’ twijfels oproepen over de echtheid en de juistheid van deze documenten. In de ‘certificate of marriage’ staat handgeschreven dat de huwelijksdatum [datum] 2015 is, waarbij 2015 lijkt te zijn aangepast. In de ‘form of register of customary marriages’ staat echter dat de datum van het huwelijk [datum] 2019 is en staat referent vermeld als woonachtig in Accra, hoewel hij destijds kennelijk woonde in Nederland. Anders dan waar eiseres vanuit lijkt te gaan, werpen deze inconsistenties niet slechts twijfel op over de vraag wanneer het huwelijk is geweest, maar vooral ook of het gestelde huwelijk heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt dat het op de weg van eiseres ligt om deze twijfel weg te nemen, door bijvoorbeeld contact op te nemen met de betrokken autoriteiten in Ghana over de gestelde verschrijvingen. Eiseres heeft – desgevraagd – echter geen verklaring gegeven voor de inconsistenties. Het enkele feit dat het een traditioneel huwelijk betreft, laat verder onverlet dat verweerder hiervan bewijs mag verlangen. [1]
5.3.
De overige ingebrachte bewijsstukken leiden niet tot een ander oordeel. De verklaringen van de gestelde vaders van eiseres en referent zijn niet verifieerbaar, gelet op het ontbreken van enige vorm van identificatie van de vaders. Hoewel aan foto’s in dit soort zaken over het algemeen bewijswaarde toekomt, zijn de mensen op de ingebrachte foto’s – vermoedelijk van het gestelde huwelijk – niet herkenbaar. Aan de overzichten van telefoongesprekken en de overboekingen komt vrijwel geen bewijswaarde toe. Immers, uit de schermafbeeldingen valt slechts op te maken dat eiser en referent elkaar in bepaalde periodes herhaaldelijk hebben gebeld, maar bijvoorbeeld niet hoe lang en waarover zij elkaar hebben gesproken. Hieruit – ook niet in samenhang met de overboekingen – kan de rechtbank niet de conclusie trekken dat eiseres en referent een huwelijk, dan wel een duurzame en exclusieve relatie hebben.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres’ beroep op artikel 8 van het EVRM haar in deze visumprocedure niet kan baten. In deze procedure ligt immers slechts voor of aan eiseres een faciliterend visum toegekend had moeten worden gelet op de Verblijfsrichtlijn. Indien eiseres aanspraak wenst te maken op verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM, dient zij een daartoe strekkend aanvraag in te dienen. [2]
7. De gestelde schending van de hoorplicht volgt de rechtbank evenmin. Verweerder mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen in bezwaar afzien als op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend standpunt. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd is naar het oordeel van de rechtbank aan deze maatstaf voldaan. Immers, het bezwaar betreft dezelfde ontoereikende stukken.
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiseres niet in het gelijk wordt gesteld.
9. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.J. Tingen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie paragraaf 2.2.1 van de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad