In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, aangeduid als MOB, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen bij besluit van 10 november 2021, waarop eiser beroep instelde. De rechtbank heeft het beroep op 23 december 2021 behandeld, maar zowel de verweerder als de gemachtigde van eiser waren niet verschenen.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat eiser op 16 november 2021 met onbekende bestemming was vertrokken, zonder de autoriteiten te informeren over zijn verblijfplaats. De gemachtigde van eiser bevestigde op 20 december 2021 dat hij geen contact meer had kunnen krijgen met eiser en dat hij geen reden had om te twijfelen aan het vertrek van eiser. Dit leidde de rechtbank tot de vraag of eiser ontvankelijk was in zijn beroep.
De rechtbank oordeelde dat, volgens vaste rechtspraak, wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder de autoriteiten te informeren, er in beginsel van wordt uitgegaan dat deze vreemdeling geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk had verzocht. Aangezien eiser geen contact had onderhouden met zijn gemachtigde, concludeerde de rechtbank dat eiser geen belang meer had bij een uitspraak op zijn beroep. Het beroep werd daarom niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. Tevens was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 23 december 2021.