ECLI:NL:RBDHA:2021:14710

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
NL21.18244
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Ethiopische nationaliteit hebbende journalist, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser had op 18 mei 2021 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris stelde dat Italië, waar de eiser met een vals paspoort en een geldig visum was aangekomen, verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag.

Tijdens de zitting op 9 december 2021, waar de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De eiser voerde aan dat Italië niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor zijn asielverzoek, omdat hij onder valse voorwendselen naar Italië was gereisd en daar bedreigd werd. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat Italië verantwoordelijk was, en dat de eiser niet had aangetoond dat hij in Italië geen opvang of toegang tot voorzieningen zou krijgen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had onderbouwd dat hij in Italië bedreigd werd en dat hij geen asiel had aangevraagd tijdens zijn verblijf daar.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. W. Anker, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18244

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] , eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.E.M. Jacquemard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.18245, op 9 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1976 en de Ethiopische nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 18 mei 2021 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser is op 21 april 2021 door de buitenlandse vertegenwoordiging van Italië te Addis Abeba, Ethiopië, in het
bezit is gesteld van een (Schengen)visum, dat geldig is van 26 april 2021
tot 30 mei 2021, voor de duur van 35 dagen. Nederland heeft daarom bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
3. Eiser voert in beroep aan dat ten onrechte is overwogen dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek. Eiser verwijst hiervoor naar artikel 12 van de Dublinverordening. Eiser is namelijk met een geldig Italiaans visum in een vals paspoort onder valse redenen naar Italië gereisd. Verder gaat verweerder ten onrechte voorbij aan het gegeven dat hij een bekende journalist en filmmaker in Ethiopië is, waardoor hij gezocht wordt door de Ethiopische autoriteiten en in Italië wordt bedreigd. Tot slot stelt eiser dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, die ernstige op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat hij een reëel risico zal lopen op onmenselijke en vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM [1] . In Italië zal eiser verstoken blijven van opvang of andere voorzieningen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Volgens artikel 12, vijfde lid, van de Dublinverordening vormt het feit dat een visum is afgegeven op basis van een valse of fictieve identiteit, of op vertoon van valse, vervalste of ongeldige documenten, geen belemmering voor het toewijzen van de verantwoordelijkheid aan de lidstaat die het visum heeft afgegeven. Dat het visum mogelijk is afgegeven op basis van een vals paspoort kan, daargelaten dat eiser dat niet heeft onderbouwd, dus niet in de weg staan aan het toewijzen van de verantwoordelijkheid aan Italië. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser.
5. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel van uitgaan dat Italië haar internationale verplichtingen ten opzichte van eiser zal nakomen. De enkele, niet-onderbouwde stelling van eiser dat het Italiaanse asiel- en opvangsysteem aan fundamentele tekortkomingen lijdt, maakt dat niet anders. Bovendien heeft de Afdeling [2] in verschillende (recente) uitspraken geoordeeld dat hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [3] Het is daarom aan eiser om aannemelijk te maken dat dit is zijn geval niet kan.
6. Eiser is daar niet in geslaagd. Eiser heeft zijn stelling dat hij in Italië geen opvang zal genieten en ook geen toegang zal hebben tot andere voorzieningen niet onderbouwd. Het persoonlijk relaas van eiser biedt daar ook geen aanknopingspunten voor. Eiser heeft tijdens zijn verblijf in Italië geen asiel aangevraagd. De vrees dat eiser na overdracht aan Italië geen toegang zal hebben tot essentiële voorzieningen is dan ook niet gebaseerd op zijn eigen ervaring. Verder heeft verweerder in dit verband terecht opgemerkt dat Italië middels het fictief claimakkoord de garantie heeft gegeven dat de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen, in behandeling wordt genomen. Als eiser na de overdracht onverhoopt geen opvang of medische zorg zou krijgen, ligt het op zijn weg om daarover in Italië te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten van Italië hem niet zouden kunnen of willen helpen.
7. Eiser heeft evenmin onderbouwd dat hij in Italië is bedreigd. Tijdens het aanmeldgehoor Dublin heeft eiser juist verklaard dat hij na aankomst in Italië door landgenoten is opgevangen, die voor hem zijn vervolgreis naar Nederland hebben geregeld. [4] Over bedreigingen heeft hij niet verklaard. Voor zover eiser desondanks wel zou worden bedreigd in Italië, dient hij zich ook voor het vragen van bescherming daartegen te wenden tot de (hogere) Italiaanse autoriteiten.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Uitspraken van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2129, 15 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2449, 25 februari, ECLI:NL:RVS:2021:464 en 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:881.
4.Rapport Aanmeldgehoor Dublin, p. 6.