ECLI:NL:RBDHA:2021:14708

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
21/1199
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag militair invaliditeitspensioen wegens gebrek aan dienstverband voor psychische klachten

In deze zaak heeft eiser, een gewezen beroepsmilitair, een aanvraag voor een militair invaliditeitspensioen (mip) ingediend vanwege psychische klachten die hij toeschrijft aan zijn uitzending naar voormalig Joegoslavië in 1994-1995. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de minister van Defensie, en na een bezwaarprocedure werd deze afwijzing door de rechtbank opnieuw beoordeeld. Eiser heeft in het verleden al een mip-aanvraag ingediend, die ook was afgewezen, en na een eerdere uitspraak van de hoogste bestuursrechter heeft hij op 3 september 2018 opnieuw een aanvraag ingediend. De rechtbank heeft de zaak op 1 december 2021 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelt dat de minister van Defensie terecht heeft geoordeeld dat er geen dienstverband voor de psychische klachten van eiser kan worden aangenomen. De rechtbank baseert zich op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek (VGO) van 20 juni 2019, waaruit blijkt dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan in de eerdere mip-procedure. Eiser heeft geprobeerd aan te tonen dat hij lijdt aan PTSS, maar de rechtbank concludeert dat de rapporten van de behandelende artsen niet voldoende zijn om het standpunt van de minister te weerleggen. De rechtbank wijst erop dat de toekenning van een Draaginsigne Gewonden (DIG) aan eiser niet betekent dat er een dienstverband voor zijn psychische klachten is vastgesteld.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, omdat hij niet heeft kunnen aantonen dat er op de peildatum van 3 september 2018 sprake was van een psychische aandoening met een dienstverband. De rechtbank concludeert dat de eerdere afwijzingen van de mip-aanvraag door de minister van Defensie terecht zijn geweest en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1199

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. V. Dolderman),
en

de minister van Defensie, voorheen de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: H.A.L. Knoben).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een militair invaliditeitspensioen (hierna: mip) afgewezen.
Bij besluit van 12 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 2 augustus 2021 een reactie ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. [A], kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser, gewezen beroepsmilitair, heeft in 2015 een mip-aanvraag ingediend voor zijn psychische klachten, die hij toeschrijft aan zijn uitzending naar voormalig Joegoslavië (Bosnië) in 1994-1995. Verweerder heeft hiervoor geen dienstverband aangenomen en de aanvraag afgewezen. Nadat de hoogste bestuursrechter deze afwijzing in stand heeft gelaten [1] , heeft eiser op 3 september 2018 opnieuw een mip-aanvraag ingediend. Verweerder heeft ook nu geen dienstverband aangenomen voor de psychische klachten van eiser. Verweerder baseert zich hiertoe op het rapport van 20 juni 2019 van een op 5 juni 2019 verricht verzekeringsgeneeskundig onderzoek (hierna: VGO), waarin is geconcludeerd dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan in de eerdere mip-procedure van eiser.

Wat vinden eiser en verweerder in beroep?

2. Eiser vindt dat hij in aanmerking komt voor een mip omdat hij aan een PTSS, chronisch, met dienstverband lijdt. Dit blijkt onder meer uit het (op zijn verzoek uitgebrachte) expertiserapport van 8 juni 2020 van psychiater N. Kaymaz en het aan eiser in 2017 toegekende Draaginsigne Gewonden (hierna: DIG). Het VGO-rapport van 20 juni 2019 is onzorgvuldig tot stand gekomen, omdat daarin naar oude informatie, een rapport van psychiater Henselmans van 26 oktober 2015, wordt verwezen en voorbij wordt gegaan aan de in de behandelend sector gestelde diagnose PTSS chronisch, zoals deze diagnose ook uit de brief van 30 oktober 2018 van R.L. Marissen, klinisch psycholoog/psychotherapeut MGGZ blijkt.
3. Verweerder handhaaft het bestreden besluit onder verwijzing naar de reactie van verzekeringsarts K. Baal van 10 juni 2021, waarin is aangegeven dat de beroepsgronden punten bevatten waarop reeds is gereageerd door de verzekeringsarts op 17 juli 2020 en
16 december 2020.
3.1.
In zijn rapportage van 17 juli 2020 heeft verzekeringsarts Kharagjitsing aangegeven dat bij het VGO van 5 juni 2019 de psychische klachten van eiser medisch adequaat zijn onderzocht en beoordeeld. Kharagjitsing heeft toegelicht waarom hij vindt dat de PTSS (diagnose) onterecht door de behandelaars van eisers is gesteld. Het rapport van Kaymaz van juni 2020 betreft een expertise die één jaar na het VGO van juni 2019 is geschied. Gezien de tijdspanne kan deze niet meegewogen worden ten aanzien van de beoordeling op de peildatum 3 september 2018. Het is bovendien opmerkelijk en ongebruikelijk dat de expertise op zes onderzoeksmomenten is gedaan. Als eiser meent dat zijn psychische toestand anders is dan voorheen, dient hij opnieuw onderzocht te worden door SMO met de nieuwe peildatum, waarbij de expertise van juni 2020 meegenomen zal worden.
3.2.
In haar rapportage van 16 december 2020 heeft verzekeringsaarts Baal toegelicht waarom zij op het oordeel van psychiater Henselmans van 26 oktober 2015 afgaat. Het onderzoeksrapport van Henselmans geeft een accurater beeld van de situatie in 2015 dan het oordeel dat 5 jaar later terugkijkend gegeven wordt door Kaymaz. Kaymaz heeft aangegeven dat zij nu ook enkele discrepanties in het verhaal van eiser heeft vastgesteld en heeft hiervoor verklaringen gegeven, zoals excessief drugs- en alcoholgebruik door eiser in het verleden, echter heeft Kaymaz bij relevante verklaringen van eiser niet doorgevraagd waardoor uit haar rapport niet duidelijk is of de middelenafhankelijkheid nu echt weggevallen is, terwijl dit wel relevant is voor het wegen van discrepanties. Verder is hier van belang dat eiser na de uitzending opgenomen is geweest in 1996, maar dat er geen PTDS (de oude naam die voor een PTSS gehanteerd werd in de DSM-III) gedocumenteerd is. Ook hier geeft Kaymaz terugkijkend een andere mening, zij gaat voorbij aan op dat moment gedocumenteerde medische feiten. Ook is (voor de verklaringen van de moeder van eiser over hem) van belang dat de moeder van eiser nu naar vermeld licht dementerend is, maar dat in het verleden zij dit niet was. Rekening houdend met de peildatum, zijn er geen nieuwe medische feiten of omstandigheden naar voren gekomen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat de onder 3.1 en 3.2 vermelde toelichting van de (bezwaar)verzekeringsartsen een adequate onderbouwing biedt voor het standpunt van verweerder dat het rapport van Kaymaz niet tot een ander oordeel met betrekking tot de diagnose op de peildatum 3 september 2018, zoals dit in het VGO-rapport van juni 2019 is gesteld, leidt. Het rapport van Kaymaz staat te ver van de hier aan de orde zijnde peildatum 3 september 2018 en neemt niet weg dat in de eerste mip-procedure van eiser ook door de hoogste bestuursrechter is vastgesteld dat er niet van de diagnosestelling PTSS, die door de behandelend sector is vastgesteld, kon worden uitgegaan. Dat Kaymaz op een aantal feiten, die in rechte zijn komen vast te staan, nu een andere mening geeft, betekent niet dat verweerder deze mening zonder meer dient te volgen. Verweerder mocht zich op het rapport van het VGO van juni 2019 baseren, bij de totstandkoming van welk rapport de door eiser bij zijn mip-aanvraag overgelegde informatie van behandelaars is betrokken. In het VGO-rapport is aangegeven dat de nu verkregen inhoudelijke informatie over de klachten van eiser, algemeen, globaal en niet als diagnostisch aanvullend toetsingscriterium bruikbaar is in het licht van de eerdere onderzoeken. De werkdiagnose PTSS waarvan bij de huidige mip-aanvraag door behandelaars is uitgegaan, was al bekend bij de beoordeling in 2015 en borduurt dus voort op de anamnese en (werk)diagnose PTSS die onbetrouwbaar zijn gebleken in de eerste mip-procedure. In dit licht bezien is het enkele tijdsverloop, het voortzetten en/of afronden van een behandeling op basis van de voornoemde werkdiagnose, onvoldoende voor een ander oordeel met betrekking tot het dienstverband voor de psychische klachten van eiser.
De omstandigheid dat aan eiser in 2017 een DIG is toegekend, maakt het vorenstaande niet anders. De toekenning van het DIG dateert van meer dan een jaar voor de onderhavige peildatum en eiser heeft niet onderbouwd dat hij het DIG op basis van een dienstverband voor zijn psychische klachten heeft gekregen.
De conclusie is dat eiser in deze beroepsprocedure niet erin is geslaagd om het standpunt van verweerder, dat op peildatum 3 september 2018 geen sprake van een psychische aandoening met dienstverband is, te weerleggen. Dat mogelijk op een andere peildatum het bestaan van een dienstverband voor de psychische klachten van eiser aannemelijk zou kunnen worden geacht, doet aan het voorgaande niet af.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2021.
Is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2371 (http://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:CRVB:2018:2371).