ECLI:NL:CRVB:2018:2371
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering militair invaliditeitspensioen op basis van medische grondslagen en dienstverband
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig beroepsmilitair, had verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen vanwege psychische klachten die hij had ontwikkeld na zijn uitzending naar voormalig Joegoslavië in 1994-1995. De staatssecretaris van Defensie had dit verzoek afgewezen, omdat er volgens de verzekeringsarts geen oorzakelijk verband was tussen de klachten van de appellant en zijn dienstverband. De verzekeringsarts concludeerde dat de psychische aandoeningen van de appellant, waaronder een aanpassingsstoornis en verslavingsproblemen, niet waren veroorzaakt door zijn militaire dienst, maar door andere factoren.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht had gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsarts en de psychiater, die voldoende onderbouwing boden voor de conclusie dat er geen dienstverband kon worden aangenomen voor de psychische klachten van de appellant. De Raad merkte op dat er verschillende diagnoses waren gesteld door verschillende behandelaars, wat leidde tot twijfels over de diagnose van posttraumatische stressstoornis (PTSS) die door de appellant was ingeroepen. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris het verzoek van de appellant terecht had afgewezen en dat er geen aanleiding was om proceskosten toe te kennen.
Deze uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de relatie tussen psychische klachten en een dienstverband in het kader van het ambtenarenrecht.