Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1993 en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Op 10 maart 2019 heeft eiser asiel aangevraagd in Nederland.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft ondervonden met de imam omdat hij de lokale moskee niet langer bezocht. Na hiermee door de imam te zijn geconfronteerd raakte eiser in een handgemeen met de imam. Eiser is vervolgens met behulp van zijn oom samen met zijn gezin gevlucht naar [plaatsnaam]. Over eiser is ook een fatwa uitgesproken op de radio. Bij de oom van eiser is daarna een brief bezorgd, afkomstig van de Lashkar-e-islam, een gewapende religieuze organisatie die samenwerkt met de Taliban, waarin eiser wordt opgeroepen te verschijnen. Eiser wordt ervan beschuldigd dat hij de moskee en de imam heeft beledigd en dat hij als afvallig van de islam wordt beschouwd. Eiser vreest daarom bij terugkeer te worden gedood. Die vrees is mede ingegeven door het feit dat eisers neef een maand daarvoor door leden van dezelfde
organisatie op gruwelijke wijze is vermoord omdat hij poliovaccinaties aan kinderen had gegeven.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.1 Verweerder acht de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder acht echter niet geloofwaardig dat eiser in zijn land problemen heeft ondervonden vanwege toegedichte afvalligheid. Verweerder stelt dat eiser over het moskeebezoek, zijn vlucht en het moment waarop de fatwa tegen hem is uitgesproken, tegenstrijdig heeft verklaard. Verweerder hecht geen waarde aan de door eiser overgelegde originele documenten. Uit de oproepbrief blijkt niet waarom eiser zich moet melden. De overlijdensakte van eisers neef onderbouwt niet het relaas van eiser. Verweerder komt daarom tot het oordeel dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Ter onderbouwing van zijn relaas heeft eiser de volgende (naar het Nederlands vertaalde) originele documenten overgelegd:
1. Een brief van Tehreek-e Lashkar Islam (Beweging van Vechters voor de Islam), Khayber Agency (regio [plaatsnaam]) aan eiser van [datum] 2018 om aanwezig te zijn op [datum] 2018 (hierna ook: de oproepbrief);
2. Een overlijdensakte van de neef van eiser van [datum] 2018;
3. Een getuigenverklaring van de oom van eiser;
4. Een aangifte van de oom van eiser van [datum] 2018 naar aanleiding van de moord op diens zoon.
Bij het verweerschrift van 10 november heeft verweerder twee verklaringen van onderzoek van Bureau Documenten, gedagtekend op respectievelijk 5 juli 2021 (document 1 en 2) en 9 november 2021 (document 3 en 4), overgelegd. Deze zijn niet eerder aan eiser toegezonden. In beide rapporten heeft Bureau Documenten geconcludeerd dat over de echtheid, de opmaak en de afgifte van de documenten geen uitspraak kan worden gedaan wegens het ontbreken van voldoende, betrouwbaar vergelijkingsmateriaal. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat aan deze documenten niet de waarde toekomt die eiser daaraan hecht.
6. Eiser voert aan dat de overgelegde documenten zijn asielrelaas bevestigen. Uit de aangifte van zijn oom volgt voorts dat de Pakistaanse autoriteiten aan eiser geen bescherming kunnen bieden. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de onderzoeksresultaten van Bureau Documenten had moeten afwachten en eiser daarop had moeten laten reageren, alvorens op de asielaanvraag te besluiten. Door dit niet te doen heeft verweerder onzorgvuldig en in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehandeld.
1. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
De oproepbrief van Tehreek-e Lashkar Islam
7. De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Bij zijn zienswijze op het voornemen van 14 juni 2021 heeft eiser aan verweerder meegedeeld dat hij inmiddels in het bezit is van de originele oproepbrief en dat dit document diezelfde dag voor onderzoek naar Bureau documenten is verzonden. Niettemin heeft verweerder de uitkomst van dat onderzoek niet afgewacht en de asielaanvraag van eiser bij het bestreden besluit van 17 juni 2021 als ongegrond afgewezen. Verder stelt de rechtbank vast dat de oproepbrief belangrijke aanknopingspunten bevat voor het asielrelaas van eiser. Eiser heeft verklaard dat wanneer hij aan de oproepbrief gevolg had gegeven, hij, net als zijn neef, die ook al afvallige werd aangemerkt, zou zijn vermoord. Er bestond daarom aanleiding om op voorhand elk belang aan dit document te ontzeggen. Dat, zoals verweerder heeft aangevoerd, uiteindelijk is gebleken dat Bureau Documenten geen uitspraak over de echtheid van het document kan doen, heeft op zichzelf geen bijzondere betekenis, nu verweerder dat ten tijde van het bestreden besluit nog niet wist; de verklaring van onderzoek verscheen immers pas op 5 juli 2021. Bovendien laat die omstandigheid onverlet dat de voorgeschreven zorgvuldigheid in een dergelijke situatie gebiedt dat eiser, alvorens een besluit wordt genomen, in de gelegenheid wordt gesteld om op het onderzoeksresultaat te reageren en zich te beraden op de mogelijkheid van een contra-expertise. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling2 in beginsel als een deskundigenadvies geldt, waarvan de uitkomst slechts met succes kan
worden bestreden door het overleggen van een contra-expertise.3 De stelling van verweerder dat de inhoud van de oproep vaag is betekent, wat daarvan verder zij, niet dat een contra- expertise op voorhand zinloos is. De rechtbank volgt verweerder voorts niet in zijn stelling dat eiser tegenstrijdig over de ontvangst van de oproepbrief heeft verklaard. Eiser heeft zijn verklaring in het eerste gehoor dat de brief op zijn deur was geplakt, al bij de correcties en aanvullingen op dat gehoor gecorrigeerd. In het bestreden besluit is deze vermeende tegenstrijdigheid dan ook niet aan eiser tegengeworpen. Verweerder kan dit daarom niet in het verweerschrift alsnog aan het bestreden besluit ten grondslag leggen.
8. De rechtbank concludeert dat verweerder met deze handelwijze eiser de mogelijkheid heeft onthouden om een contra-expertise te laten verrichten naar aanleiding van de bevindingen van Bureau documenten. Dat is des te onzorgvuldiger nu verweerder kennelijk al sinds 15 juli 2021 met deze bevindingen bekend is, maar ook in de beroepsfase
- tot een week voor de zitting - verzuimd heeft deze met eiser te delen. Eiser heeft ter zitting uiteengezet dat hij contact heeft met een bureau dat een dergelijke contra-expertise zou kunnen verrichten. Eiser dient hiertoe dan ook in de gelegenheid gesteld te worden. De beroepsgrond van eiser slaagt, nu het bestreden besluit op dit onderdeel onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het beroep is reeds daarom gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
2 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9. Met betrekking tot de overlijdensakte van de neef van eiser, de getuigenverklaring van de oom van eiser en de aangifte van deze oom bij de politie overweegt de rechtbank dat verweerder deze documenten op kenbare wijze in de beoordeling van het asielrelaas van eiser heeft betrokken. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de
overlijdensakte van de neef geen onderbouwing bevat van eisers asielrelaas. Met verweerder stelt de rechtbank verder vast dat de aangifte van eisers oom betrekking heeft op wat de neef van eiser is overkomen. Ook deze raakt daarom niet aan het asielrelaas van eiser. Ten aanzien van de getuigenverklaring van de oom stelt verweerder niet ten onrechte dat het daarbij gaat om een niet-objectieve verklaring van een derde, die bovendien betrekking
heeft op gebeurtenissen waar de oom van eiser zelf niet bij is geweest. Verder overweegt verweerder niet ten onrechte dat de inhoud van de verklaring vragen oproept. De oom van eiser verklaart daarin namelijk in eerste instantie dat hij eiser naar een (andere) oom heeft gebracht, waarna hij vervolgens verklaart dat hij eiser en zijn gezin naar de plaats [plaatsnaam] heeft gebracht. Daargelaten dat de echtheid van deze documenten niet kan worden vastgesteld, heeft verweerder daarom ook op inhoudelijke gronden niet ten onrechte overwogen dat aan de documenten niet de waarde kan worden gehecht die eiser daaraan wenst te zien.
Verklaringen over het moskeebezoek, het incident met de imam en de fatwa
10. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig over zijn moskeebezoek heeft verklaard. Verweerder wijst er daarbij op dat eiser in het aanmeldgehoor4 heeft verklaard dat hij sinds zijn tiende niet meer naar de moskee is gegaan. In het nader gehoor verklaarde eiser echter dat moskeebezoek met de komst van de Taliban in 2018 verplicht werd en dat eiser bezoek kreeg van de imam omdat hij enkele dagen niet naar de moskee was geweest.5 Daarnaast acht verweerder het niet geloofwaardig dat eiser na het handgemeen met de imam eerst naar zijn huis is gegaan, nu hij daar eenvoudig door de Taliban kon worden gevonden. Tot slot heeft eiser volgens verweerder tegenstrijdig verklaard over het moment waarop hij hoorde dat tegen hem een fatwa uit was gesproken. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
11. Hoewel aan verweerder kan worden toegegeven dat het in eerste instantie aan de asielzoeker is om volledig en niet tegenstrijdig te verklaren, is de rechtbank met eiser van oordeel dat de verklaringen van eiser over zijn moskeebezoek in dit geval niet zonder meer als tegenstrijdig aan eiser kunnen worden tegen geworpen. Het aanmeldgehoor is immers, anders dan het nader gehoor, niet bedoeld om asielmotieven naar voren te brengen. Dit is blijkens het verslag van het aanmeldgehoor ook uitdrukkelijk aan eiser meegedeeld. Het is daarom voorstelbaar dat eiser er op dat moment van uitging dat hij slechts in algemene zin over zijn moskeebezoek hoefde te vertellen, zonder daarbij reeds in te moeten zoomen op de problemen die hij in 2018 heeft ondervonden. Bovendien lag het op grond van artikel 3.113, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) op de weg van verweerder om eiser tijdens het nader gehoor met deze (vermeende) tegenstrijdigheid te confronteren. Dat lag des te meer voor de hand nu het moskeebezoek van eiser - of beter: het uitblijven daarvan - de aanleiding vormde voor de problemen die eiser later heeft ondervonden, waarmee dit onderdeel van zijn verklaringen de kern raken van het asielrelaas. Verweerder heeft die
4 Pagina 4 van het aanmeldgehoor.
5 Pagina 6 van het nader gehoor.
confrontatie echter achterwege gelaten, waardoor eiser pas bij zienswijze in de gelegenheid werd gesteld daarover helderheid te verschaffen. Eiser heeft daar ook gebruik van gemaakt. Onder die omstandigheden is het naar het oordeel van de rechtbank niet begrijpelijk dat verweerder bij het bestreden besluit blijft vasthouden aan het oordeel dat eiser op dit punt tegenstrijdig heeft verklaard. De rechtbank voegt daaraan toe dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft overwogen dat eiser in het
nader gehoorheeft verklaard dat hij vanaf zijn tiende niet meer naar de moskee ging. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft eiser dat uitsluitend in het
aanmeldgehoorverklaard.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder verder onvoldoende gemotiveerd waarom het niet geloofwaardig is dat eiser na het incident met de imam in de apotheek, eerst naar huis is gegaan voordat hij naar [plaatsnaam] vluchtte. In beroep heeft eiser erop gewezen dat het gevecht met de imam zich voordeed in het huis/de apotheek van eiser en zijn ouders. Ter zitting heeft eiser verder toegelicht dat de apotheek zich pal naast de woning van eiser en zijn ouders bevindt en dat het in feite om hetzelfde gebouw gaat. Onder die omstandigheden ligt het naar het oordeel van de rechtbank voor de hand dat eiser na het incident eerst zijn huis in is gegaan en pas daarna met zijn gezin is gevlucht. Verweerder heeft dat in het bestreden besluit onvoldoende onderkend.
13. Wel heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht overwogen dat eiser zich tegenstrijdig heeft uitgelaten over het moment waarop hij hoorde dat er op de radio een fatwa over hem was uitgesproken. Zo verklaart eiser tijdens het nader gehoor dat zijn vader de fatwa hoorde en daarna zijn broer belde om eiser en zijn gezin naar [plaatsnaam] te brengen. In de zienswijze stelt eiser echter dat hij eerst is vertrokken naar [plaatsnaam] en daar via zijn oom vernam dat eisers vader de fatwa op de radio had gehoord. Hoewel eiser hiervoor noch in de beroepsgronden, noch ter zitting een verklaring heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat deze tegenstrijdigheid op zichzelf niet voldoende is om het gehele asielrelaas van eiser ongeloofwaardig te achten.
14. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en gebrekkig gemotiveerd. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De overige beroepsgronden van eiser behoeven daarom geen bespreking. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Eiser dient in de gelegenheid te worden gesteld om een contra-expertise te verrichten naar aanleiding van de bevindingen ten aanzien van de door hem overgelegde originele documenten. Indien eiser daarvoor kiest, dient verweerder de uitkomst van de contra-expertise af te wachten en zich vervolgens in een nieuw besluit, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen, over de geloofwaardigheid van eisers verklaringen uit te laten.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 748 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.