ECLI:NL:RBDHA:2021:14537

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
09/842528.20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van doodslag, handel in cocaïne en deelname aan een criminele organisatie

Op 28 december 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van doodslag, handel in cocaïne en deelname aan een criminele organisatie. De zaak betreft een dodelijk steekincident dat plaatsvond op 1 september 2020 in Delft, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], door de verdachte en zijn medeverdachte, [verdachte 6], werd neergestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, hoewel hij zelf niet de fatale steek heeft toegebracht, wel degelijk een significante rol heeft gespeeld in het geweldsincident door de deur open te trappen en de confrontatie met het slachtoffer mogelijk te maken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, aangezien hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat het geweld dodelijk zou aflopen. Daarnaast werd de verdachte ook verantwoordelijk gehouden voor de handel in cocaïne en deelname aan een criminele organisatie, waarbij hij samen met anderen betrokken was bij de verkoop en distributie van cocaïne in de periode van 22 juli 2020 tot en met 15 september 2020. De rechtbank legde een gevangenisstraf van acht jaar op, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en wees de vorderingen van de benadeelde partijen toe, die schadevergoeding eisten voor het verlies van hun dierbare.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/842528-20; 09/837033-21 (t.t.z. gev)
Datum uitspraak: 28 december 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ),
BRP-adres: [adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 3 februari 2021 en 1 april 2021 (beide pro forma) en 15 december 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. H.J. Starrenburg en mr. R. van Staden den Brink en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.J. Veldheer naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 15 december 2021 - ten laste gelegd dat:
parketnummer: 09/842528-20 (hierna: dagvaarding I)
hij op of omstreeks 01 september 2020 te Delft tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen althans éénmaal in het lichaam te steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp;
subsidiair
hij op of omstreeks 01 september 2020 te Delft tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meer steekletsels en/of snijletsels op het lichaam van die Belhadad, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] meermalen althans éénmaal in het lichaam te steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 01 september 2020 te Delft tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen althans éénmaal in het lichaam te steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
parketnummer: 09/837033-21 (hierna: dagvaarding II)
1.
hij in of omstreeks de periode van 22 juli 2020 tot en met 15 september 2020 te Delft, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne (crack), zijnde cocaïne (crack) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 22 juli 2020 tot en met 15 september 2020 te Delft, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) verdachte en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 3] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 5] en/of [verdachte 6] welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 10, derde en/of vierde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bedrijfsmatig en/of beroepsmatig vervoeren en/of afleveren en/of verstrekken van (een) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van dagvaarding I op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onderdeel met voorbedachten rade en daarmee van het impliciet primair ten laste gelegde medeplegen van moord. Medeplegen van doodslag kan volgens de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen worden. De officier van justitie heeft verder gerekwireerd tot bewezenverklaring van de bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor de bij dagvaarding I ten laste gelegde feiten en heeft zich ten aanzien van de bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Dagvaarding IOp 1 september 2020 omstreeks 14.15 uur is bij de meldkamer van de Eenheid Den Haag een melding binnengekomen dat iemand in de woning aan [adres 2] te Delft is neergestoken in zijn benen en borst. [2] Ter plaatse trof de politie in de slaapkamer een man aan, die de politie vrijwel direct identificeerde als [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Het ambulancepersoneel heeft ter plaatse geconstateerd dat het slachtoffer aan zijn steekverwondingen was overleden. [3]
Uit het sectierapport van de patholoog van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) blijkt dat [slachtoffer] in totaal acht steekletsels en vier snijletsels heeft opgelopen. [slachtoffer] is overleden aan het steekletsel in de linkerflank van zijn lichaam. De andere steek- en snijletsels hebben mogelijk bijgedragen aan (de snelheid van) het overlijden middels bloedverlies. [4] De bewoner van de woning aan de [adres 2] , genaamd [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), was tijdens het incident in de woning aanwezig. Hij heeft verklaard dat hij 112 heeft gebeld en dat het slachtoffer door twee mannen is neergestoken. Een ervan kent hij als [naam] . De andere man, die een mes in zijn handen had, kende [getuige 1] niet. [naam] is zijn drugsdealer en maakt gebruik van het telefoonnummer [nummer] . [getuige 1] had de ochtend van het steekincident nog naar dit nummer gebeld om drugs te bestellen. [5] Uit politieonderzoek en tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat deze “ [naam] -telefoon” door de verdachte en zijn medeverdachte [verdachte 6] werd gebruikt voor het leveren van drugs. [6]
De rechtbank ziet zich in deze zaak gesteld voor de vraag of, en zo ja op welke wijze [verdachte] een rol heeft gespeeld bij de dood van [slachtoffer] en hoe die rol dan juridisch gekwalificeerd moet worden. Meer in het bijzonder is de vraag of [verdachte] schuldig is aan het medeplegen van het, al dan niet met voorbedachten rade, opzettelijk van het leven beroven van [slachtoffer] dan wel het medeplegen van het (zwaar) mishandelen van [slachtoffer] dat heeft geleid tot zijn dood, zoals aan hem ten laste is gelegd.
Verklaring [verdachte]
heeft verklaard dat hij op 1 september 2020 samen met [verdachte 6] op weg was om iets te gaan eten. [verdachte 6] werd onderweg gebeld door [getuige 1] . [getuige 1] wilde drugs bestellen voor een vriend. Op de vraag van [verdachte 6] wie die vriend was, antwoordde [getuige 1] : “Die Marokkaan”. [verdachte 6] wist dat het om [slachtoffer] ging en vertelde aan [verdachte] dat [slachtoffer] hem eerder had beroofd. [verdachte 6] wilde naar [slachtoffer] toe. [verdachte 6] stopte eerst bij zijn woning om een keukenmes op te halen. Vervolgens reed hij samen met [verdachte] naar de woning van [getuige 1] . Onderweg belde [verdachte] met [verdachte 2] (hierna: [verdachte 2] ). [verdachte] probeerde volgens eigen zeggen op die manier [verdachte 6] over te halen om niet naar de woning van [getuige 1] te gaan. [verdachte 6] leek volgens [verdachte] in trance te zijn.
Eenmaal in de woning is [verdachte 6] direct op zoek gegaan naar [slachtoffer] . [verdachte 6] keek overal in het rond en was gefocust. [verdachte 6] ging naar de slaapkamer en opende de deur op een klein kiertje. [verdachte 6] zag dat [slachtoffer] achter de deur zat. Volgens [verdachte] wilde [verdachte 6] “door de deur heen”. [verdachte] heeft [verdachte 6] geholpen de slaapkamerdeur te openen om zo een confrontatie tussen [verdachte 6] en [slachtoffer] te laten ontstaan. [verdachte] heeft tegen de deur aangetrapt. [verdachte 6] heeft meerdere keren met het keukenmes ingestoken op de deur. De deur ging met sponning en al eruit. [verdachte] heeft tegen de politie verteld dat hij niet weet of de deur per se door zijn trap eruit is gegaan. [verdachte 6] is de kamer binnengestapt. [verdachte] is gevolgd en stond één meter achter [verdachte 6] . [verdachte 6] stak [slachtoffer] direct in zijn zij. [slachtoffer] stak vervolgens [verdachte 6] in zijn been. [verdachte] wilde [verdachte 6] helpen om [slachtoffer] van hem af te weren en probeerde een glazen plaat van het bedframe los te trekken om als schild te gebruiken. [slachtoffer] viel op de grond. [verdachte 6] stak [slachtoffer] meerdere malen in zijn been. [verdachte 6] schreeuwde steeds: “Ik zei toch dat ik jou zou pakken” en “Ik zei toch dat ik je terug zou pakken je wou me rippen”.
Na het incident renden [verdachte 6] en [verdachte] via de voordeur naar buiten, waarna zij met de auto richting Rotterdam reden. Bij een benzinepomp aan de Rijksweg A13West heeft [verdachte 6] het keukenmes in het water gegooid en zijn steekwond aan [verdachte] laten zien. [verdachte 6] en [verdachte] zijn vervolgens naar de woning van [verdachte 6] gegaan, waar [verdachte] in de auto moest wachten, terwijl [verdachte 6] zijn wond liet verzorgen. Vervolgens heeft [verdachte] in opdracht van [verdachte 6] nieuwe kleding voor zichzelf gekocht en aangetrokken en [verdachte 6] heeft het stuur in de auto grondig schoongemaakt. [7]
Ter zitting heeft [verdachte] verklaard dat hij wist dat het “foute boel” was toen [verdachte 6] meerdere malen met het keukenmes op de slaapkamerdeur in stak. Ook verklaarde hij dat zijn bijnamen [bijnaam 1] en [bijnaam 2] zijn en dat hij in opdracht van [verdachte 6] zijn ‘tillie [moest] dashen’ (de rechtbank begrijpt zijn telefoon moest kwijtmaken). [8]
Verklaring [verdachte 2]
heeft bij de politie verklaard dat [bijnaam 1] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) hem op 1 september 2020 via videobellen heeft gebeld. [verdachte] zat samen met [verdachte 6] (de rechtbank begrijpt: [verdachte 6] ) in de auto. [verdachte 2] zag [verdachte 6] een beetje lachen, terwijl hij aan het stuur zat. [verdachte 6] zei niets. [9]
Beschadigingen aan de deur
Uit forensisch onderzoek naar de slaapkamerdeur is gebleken dat de zeven beschadigingen op de deur passen bij steken met een scherprandig voorwerp met een stompe rugzijde. [10]
DNA-match met [verdachte 6]
Uit een bemonstering van de rechter broekspijp van [slachtoffer] ( [code] ) is een DNA-mengprofiel verkregen. Dit DNA-mengprofiel is, ongeacht of drie of vier personen DNA hebben bijgedragen, meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer] , [verdachte 6] en één of twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer] en twee of drie willekeurige onbekende personen. [11] Uit een aanvullend onderzoek blijkt dat dit DNA-mengprofiel vlak bij een steekverwonding op de broek van [slachtoffer] is aangetroffen. [12]
Ook zijn er uit twee bemonsteringen van de slaapkamerdeur DNA-mengprofielen ( [code] en [code] ) verkregen. Voor deze DNA-mengprofielen geldt dat het voor elk daarvan meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer de bemonsteringen DNA bevatten van [verdachte 6] en één willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonsteringen DNA bevatten van twee willekeurige onbekende personen. [13]
Opgenomen vertrouwelijke communicatie (hierna: OVC)
In een opgenomen gesprek van 29 oktober 2020 spreken de moeder van [verdachte 6] ,
[verdachte 3] (hierna: [verdachte 3] ), en de vriendin van [verdachte 6] , [verdachte 5] (hierna: [verdachte 5] ), over het weggooien van een mes in het water bij Rotterdam en het weggooien van kleding. Ook wordt er gerefereerd aan een wond die zou zijn opgelopen tijdens het incident en dat ‘hij’ wordt gezocht voor een moord in Nederland en terug naar huis moet komen. [14] [verdachte 6] was op dat moment in Spanje. [15]
De rechtbank wijst daarbij in het bijzonder op de volgende passages in de naar aanleiding van de OVC opgestelde schriftelijke verslagen:
[verdachte 3] zegt dat als de bloedsporen van [verdachte 6] was geweest dan hadden ze hem al lang, twee maanden geleden..ntv. [verdachte 5] zegt dan waren ze het land niet eens uit gekomen.
(…)
[verdachte 5] : Die mes ligt die bij ...ntv...Die mes leg bij het water, leg in het water, ergens in Rotterdam.
[verdachte 3] : Oh ja?
[verdachte 5] : Die kleding... kijk toen het gebeurde heeft hij mij gelijk gebeld, ..ntv... en alles, toen zijn we als een gek daar weggegaan toen hij het natuurlijk op zijn heupen kreeg, want ik zou eigenlijk...
[verdachte 3] : ...ntv...die spullen we ook weggegooid, .ntv....
[verdachte 5] : Ik heb zijn kleding van die dag en alles heb ik weg gegooid 's avonds laat, want ik zou eigenlijk met zijn auto. Ja, ik zou eigenlijk met zijn auto gewoon ...ntv... ophalen. Maar dat hebben we toen maar niet gedaan, omdat... En die wond was natuurlijk zo heftig en alles. Hij moest...
[verdachte 3] : Hij ging ...ntv... toch weg?
(…)
[verdachte 5] : Ja wel. Nou, weet je wat ik was, want hij weet niet of die is gestoken door zichzelf of ergens...ntv...bij zichzelf...
[verdachte 3] : En dan nog, zeg tegen hem dat ...ntv...
[verdachte 5] : Nee, want zijn broek, die bloedspetters ...ntv... Het was zeg maar zo'n wond die pas gaat bloeden als je gaat schoonmaken.
[verdachte 3] Nee, klopt.
[verdachte 5] : Dus het kan helemaal niet. Maar [bijnaam 1] , [naam] en...ntv... Dus, stel nou dat dat gebeurt. Stel, dat ze mij komen halen, ..ntv... Ik weet niet... ntv... maar hij gaat ...ntv... En [naam] heeft anders wel ...ntv... [naam] , [bijnaam 1] en [naam] . [bijnaam 1] heeft die kankersleutel weggegooid natuurlijk. Dat maakt niet uit.
[verdachte 3] : Ja, maar dat gaat niet gebeuren.
[verdachte 5] : Nee, maar stel. Dat gaat ook niet gebeuren. Dat gaat ook niet gebeuren, want daarom schrok hij vanmiddag, vanmorgen. Kijk, ik zei what the fuck is going on. Toen zei die dus in het Engels dat 'ie dus gezocht wordt voor een moord in Nederland. Dus ik zo, wat de fuck, weet je wel? Ik zei ...ntv... politie af. Dus hij keek me aan, hij zegt: is er gepraat? Ik zeg nee. Ik wilde eigenlijk tegen jou zeggen dat je gewoon naar huis moet komen. Dus ik zeg: Ben echt verbaasd, weetje wel. Dus, eh, ja ...ntv... hij zegt: twee mensen. Dus ik zei, [bijnaam 1] , en hij zei gelijk, die Marokkaan. Dus ik zei hoezo die Marokkaan? Dat durft die toch niet. Hij zegt dat is een kankerflikkertje, ja ...ntv... dat is echt ...ntv... kankerflikker. Ja, die is jaloers . Hij heb... Dit heeft hij gewoon veroorzaakt dat [verdachte 6] gepakt wordt, ...ntv... Hij zegt: en [bijnaam 1] ...
(…)
[verdachte 5] : Ja, toch. Heb ik allemaal niet gevraagd, hoor. Hebben we niet meer over gepraat verder, want ik zei alleen maar van ...ntv... met die kleding. Ik zeg, dit is aan de hand dus die kleding daar hoef jij niet meer over na te denken. Hij weet ook niet waar ik heb gelaten. Ja, ik. Alleen ik weet ervan. [16]
Letsel [verdachte 6]
Na de aanhouding van [verdachte 6] is op zijn linker bovenbeen een litteken als gevolg van een eerdere verwonding geconstateerd. Uit de letselbeschrijving volgt dat dit litteken kan corresponderen met een steek- of snijwond. [17]
Tussenconclusie
De rechtbank overweegt op grond van het voorgaande het volgende. [verdachte] heeft – kort samengevat – verklaard dat hij op 1 september 2020 samen met [verdachte 6] in de woning aan [adres 2] te Delft is geweest en dat zij samen hebben geprobeerd om de slaapkamerdeur open te maken waarachter [slachtoffer] zich bevond. [verdachte] heeft tegen de deur aan getrapt en [verdachte 6] heeft met een keukenmes op de deur ingestoken. De deur ging er met sponning en al uit, waarna [verdachte 6] [slachtoffer] meermalen heeft gestoken met een keukenmes. Met zijn verklaring heeft [verdachte] [verdachte 6] aangewezen als degene die het steekletsel heeft toegebracht bij [slachtoffer] . [verdachte 6] heeft zich tot aan de inhoudelijke terechtzitting in zijn zaak van 14 december 2021 steeds op zijn zwijgrecht beroepen.
Op grond van de inhoud van het dossier en naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank geen reden om aan de juistheid van de verklaringen van [verdachte] te twijfelen. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat [verdachte] met zijn verklaring niet alleen [verdachte 6] , maar ook zichzelf heeft belast, terwijl het dossier ook ruimte liet om een ten aanzien van zichzelf minder belastende verklaring af te leggen. Daarbij komt dat [verdachte] in grote lijnen en op verreweg de meeste punten consistent heeft verklaard. Verder wordt zijn verklaring niet gelogenstraft door andere bewijsmiddelen. Integendeel, de verklaring van [verdachte] wordt naar het oordeel van de rechtbank juist ondersteund door ander bewijsmateriaal in het dossier.
Zo heeft [verdachte 2] in zijn verklaring bevestigd dat [verdachte] hem op de bewuste 1 september 2020 heeft gebeld. [verdachte] zat met [verdachte 6] in de auto. [verdachte 2] zag dat [verdachte 6] een beetje aan het lachen was. De rechtbank leidt hieruit af dat [verdachte] en [verdachte 6] op 1 september 2020 samen in de auto hebben gezeten. Verder komen de door [verdachte] genoemde plaatsen op het lichaam van het insteken op het slachtoffer overeen met de steekwonden die de patholoog bij [slachtoffer] heeft aangetroffen en volgt uit het forensisch onderzoek dat de beschadigingen op de slaapkamerdeur passen bij het steken met een scherprandig voorwerp met een stompe rugzijde, hetgeen kan passen bij het steken met een keukenmes op de deur zoals door [verdachte] is verklaard. Voorts wordt de verklaring van [verdachte] bevestigd door het aangetroffen DNA-profiel van [verdachte 6] vlak bij een steekverwonding op de broek van [slachtoffer] en op de slaapkamerdeur in de woning. Tot slot vormt het opgenomen gesprek tussen [verdachte 3] en [verdachte 5] , waarin wordt gesproken over het weggooien van het mes in Rotterdam en een verwonding die zou zijn opgelopen, alsmede het geconstateerde letsel op het been van [verdachte 6] , een bevestiging van de verklaring van [verdachte] .
Doodsoorzaak
De rechtbank neemt de conclusies over van het sectierapport van de patholoog, zoals hierboven weergegeven. Dat betekent dat de rechtbank bewezen acht dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van het steekletsel in de linkerflank van zijn lichaam, waarbij de overige steek- en snijletsels in het lichaam van [slachtoffer] mogelijk hebben bijgedragen aan (de snelheid van) het overlijden middels bloedverlies.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het [verdachte 6] is geweest die de steekverwondingen bij [slachtoffer] heeft toegebracht. [verdachte 6] heeft in aanwezigheid van [verdachte] [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door meerdere keren op hem in te steken met een keukenmes.
Opzettelijk van het leven beroven
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of [verdachte] het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het om het leven brengen van [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat op het moment dat [verdachte] tegen de slaapkamerdeur trapte, terwijl [verdachte 6] in trance meermalen met het keukenmes op de deur in stak, de aanmerkelijke kans bestond dat [verdachte 6] ook op [slachtoffer] zou gaan insteken en dat het voor [slachtoffer] dodelijk zou aflopen. Immers, wanneer men met een groot mes, zoals een keukenmes, steekt in het deel van het lichaam vanaf de kruin tot de borst en de buik van een ander, waarin zich (zoals algemeen bekend is) vitale organen bevinden, is sprake van de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zal komen te overlijden. Naar het oordeel van de rechtbank had [verdachte] op dat moment, waarop hij zelf tegen de slaapkamerdeur stond te trappen, in redelijkheid niet meer kunnen verwachten dat, op het moment dat de slaapkamerdeur open zou gaan, slechts een stevig of onplezierig gesprek zou plaatsvinden en het enkel bij het eventueel bedreigen van [slachtoffer] zou blijven. Dit klemt temeer, nu [verdachte] voorafgaand aan dit moment naar zijn zeggen meermalen vruchteloos heeft getracht om [verdachte 6] er van te weerhouden met een keukenmes naar de woning van [getuige 1] te gaan. Uit de door [verdachte] ter zitting afgelegde verklaring blijkt ook dat [verdachte] er daadwerkelijk rekening mee hield dat er geweld zou worden gebruikt. Zo heeft [verdachte] verklaard dat hij wist dat het foute boel was toen [verdachte 6] met het keukenmes in de deur stak. Ondanks dat hij wist dat het foute boel was, trapte hij tegen de deur om, zoals hij zelf heeft verklaard, een confrontatie mogelijk te maken en ging hij achter [verdachte 6] aan de slaapkamer binnen. Met zijn handelen heeft de verdachte derhalve minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het tot een dodelijk geweldsincident zou komen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [verdachte] door zijn gedragingen voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
Medeplegen
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of [verdachte] als medepleger kan worden aangemerkt.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Aan het bewijs van medeplegen hoeft het niet zelfstandig verrichten van een uitvoeringshandeling niet zonder meer in de weg te staan. Een vooropgezet plan hoeft aan het medeplegen niet ten grondslag te liggen, want medeplegen kan ook als een opwelling uit de situatie voortspruiten en zelfs stilzwijgend plaatsvinden. Evenmin hoeft iedere medepleger exact op de hoogte te zijn van de bijdragen van de andere medepleger(s) aan het strafbare feit. Wel dient er bij de medepleger sprake te zijn van een zogenoemd 'dubbel' opzet dat bestaat in een wilsgerichtheid, zowel op het tot stand brengen van het feit als op de samenwerking met de andere dader of daders (ECLI:NL:HR:2017:60).
Op grond van de bewijsmiddelen en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank met betrekking tot het tenlastegelegde medeplegen van [verdachte] het volgende vast.
Voorop staat dat er geen bewijs is dat [verdachte] geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] . De fatale messteek in de linkerflank van het lichaam en het overige steekletsel is toegebracht door [verdachte 6] .
Vervolgens kan wel worden vastgesteld dat [verdachte] op alle belangrijke momenten voor, tijdens en na het dodelijk steekincident aanwezig is geweest en zich niet heeft teruggetrokken op een daartoe geëigend tijdstip, terwijl daartoe voldoende gelegenheid is geweest tijdens de rit naar de woning van [verdachte 6] , tijdens de rit naar de woning van [getuige 1] toen hij wist dat [verdachte 6] een mes had gepakt, zelfs nog in de woning toen [verdachte 6] direct en gefocust op zoek ging naar [slachtoffer] en daarna, toen [verdachte 6] in trance aan het insteken was op de deur. [verdachte] heeft zich evenwel niet gedistantieerd. Integendeel, naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte met uitvoeringshandelingen een bijdrage van voldoende gewicht geleverd, om van een nauwe en bewuste samenwerking met [verdachte 6] te kunnen spreken. Toen [verdachte 6] meermalen in trance met het keukenmes op de slaapkamerdeur instak, heeft [verdachte] immers tegen de deur getrapt opdat [verdachte 6] en hijzelf naar binnen konden om een confrontatie aan te gaan met [slachtoffer] . Vervolgens heeft [verdachte] geprobeerd een glazen plaat in de slaapkamer te pakken ter mogelijke verdediging van [verdachte 6] , nadat hij had gezien hoe [verdachte 6] met het keukenmes [slachtoffer] in zijn zij had gestoken en [slachtoffer] vervolgens in het been van [verdachte 6] stak.
Door zijn handelen heeft [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank een significante bijdrage geleverd aan het tenlastegelegde geweld, zodat hij als medepleger daarvan zal worden veroordeeld.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat de nauwe en bewuste samenwerking nader wordt ingekleurd door hetgeen na afloop van het geweldsincident heeft plaatsgevonden. Na afloop van het incident is [verdachte] samen met [verdachte 6] naar Rotterdam gereden om het mes weg te gooien, kocht hij in opdracht van [verdachte 6] nieuwe kleding en heeft hij in opdracht van [verdachte 6] zijn ‘tillie gedasht’ (de rechtbank begrijpt: zijn telefoon kwijtgemaakt). Dusdoende hebben [verdachte 6] en [verdachte] ook nauw en bewust samengewerkt teneinde te voorkomen dat ontdekt zou worden dat zij betrokken waren bij de dood van [slachtoffer] .
Of [verdachte] , zoals hij voor het eerst ter terechtzitting heeft verklaard, een stap terug heeft gedaan op het moment dat hij [verdachte 6] met het keukenmes in de deur zag steken, maakt geen wezenlijk verschil. [verdachte] heeft op dat moment al een wezenlijke bijdrage geleverd door tegen de deur te trappen en is daarna ook achter [verdachte 6] aan de slaapkamer in gegaan. Bovendien heeft hij daarna nog handelingen verricht die wijzen op een bewuste en nauwe samenwerking met [verdachte 6] . Overigens heeft [verdachte] bij de politie verklaard dat hij niet weet of de deur door zijn trappen uit de sponning is gegaan, hetgeen niet rijmt met een eventueel achteruit stappen voordat de deur open is getrapt.
Voorbedachten raad
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of sprake is van voorbedachten raad. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachten raad moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Op grond van de bewijsmiddelen heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat [verdachte] voorafgaand aan het moment waarop hij met [verdachte 6] bij de slaapkamerdeur van [slachtoffer] stond, het besluit had genomen om deze laatste van het leven te beroven. [verdachte] heeft onderweg nog aan [verdachte 6] gevraagd of die niet te ver wilde gaan en of het niet beter zou zijn om een honkbalknuppel mee te nemen in plaats van een keukenmes. Pas op het moment dat er tegen de deur aan werd getrapt en [verdachte 6] met een mes op de deur in stak, wist [verdachte] dat het foute boel was en wist hij, althans in de zin van voorwaardelijk opzet, wat er heel goed zou kunnen gebeuren. Er is vervolgens echter onvoldoende tijd voor [verdachte] geweest om zich te beraden en zich rekenschap te geven van zijn voorgenomen daad. Gelet op dit alles kan niet worden bewezen dat [verdachte] heeft gehandeld met voorbedachten rade, zodat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
EindconclusieGelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] samen met [verdachte 6] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Dagvaarding II
[verdachte] wordt verder, onder dagvaarding II, verweten zich samen met anderen schuldig te hebben gemaakt aan – kort gezegd – de handel in cocaïne en aan deelneming aan een criminele organisatie, gericht op deze handel.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bij dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft bekend. Nu hij nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman vrijspraak hebben bepleit, wordt op voet van artikel 359 lid 3, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen – elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 15 december 2021;
  • het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte 2] van 9 december 2020, proces-verbaal III, p. 775-779.
Gelet hierop acht de rechtbank de bij dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
dagvaarding I
hij op 1 september 2020 te Delft tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer]
opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen in het lichaam te steken met een mes.
dagvaarding II
1.
hij in de periode van 22 juli 2020 tot en met 15 september 2020 te Delft tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne (crack), zijnde cocaïne (crack) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 22 juli 2020 tot en met 15 september 2020 te Delft, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte en [verdachte 2] en [verdachte 3] en [verdachte 4] en [verdachte 5] en [verdachte 6] welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 10, vierde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bedrijfsmatig vervoeren en afleveren en verstrekken van hoeveelheden cocaïne.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, in het geval van een veroordeling, bij de strafmaat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman heeft bepleit om voor de bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest (voor het feit van dagvaarding I), en eventueel daarbij een voorwaardelijke (gevangenis)straf met daaraan verbonden iedere bijzondere voorwaarde die de rechtbank en/of de reclassering passend en geboden acht, met een proeftijd van twee jaren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van doodslag. Na een eerdere onenigheid tussen [verdachte 6] en [slachtoffer] waar de verdachte vermoedelijk niets mee te maken had, heeft de verdachte zich op 1 september 2020 bemoeid met een conflict, waarbij [verdachte 6] [slachtoffer] meermalen heeft gestoken en [slachtoffer] om het leven is gekomen.
Door tegen de deur aan te trappen en met [verdachte 6] de slaapkamer in te gaan waar [slachtoffer] zich had verschanst, heeft de verdachte bijgedragen aan de gewelddadige dood van [slachtoffer] . De verdachte heeft weliswaar niet zelf de dodelijke messteken toegebracht, maar is voorafgaand, gedurende en na het steekincident niet van de zijde van [verdachte 6] geweken. [slachtoffer] moet zijn laatste levende momenten, alleen in die slaapkamer terwijl twee mannen op de deur instaken en trapten, in doodsangst hebben verkeerd. Nadat hij was neergestoken moeten de laatste seconden van zijn bewustzijn voor hem vol pijn en angst zijn geweest. De verdachte heeft zich daar op geen enkel moment rekenschap van gegeven en heeft zich hoegenaamd niet om hem bekommerd, maar is direct weggevlucht. Als hij dat wel had gedaan, was de noodzakelijke medische hulp mogelijk eerder op gang gekomen. Mede door het handelen van de verdachte is het leven van een jonge man van 36 jaar gewelddadig geëindigd en is [slachtoffer] het meest fundamentele recht ontnomen waarover een mens beschikt, te weten het recht op leven.
Mede door het gedrag van de verdachte is de nabestaanden van [slachtoffer] groot en onherstelbaar leed aangedaan. Het gemis van [slachtoffer] is door zijn zus ter terechtzitting tijdens het uitoefenen van het spreekrecht treffend verwoord.
Ook de samenleving als geheel is door het handelen van de verdachte ernstig geschokt. Het incident heeft plaatsgevonden in de woning van [getuige 1] . Er is in en om de woning uitgebreid onderzoek gedaan en veel buurtbewoners zijn geconfronteerd met het feit dat in hun directe leefomgeving een jonge man op gewelddadige wijze om het leven is gebracht. Het handelen van de verdachte heeft bij hen, maar ook bij anderen die daarvan op de hoogte zijn geraakt, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
De verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het zich samen met anderen bezig houden met de handel in cocaïne (crack) en de deelname aan een criminele organisatie. De verdachte heeft daarbij geen oog gehad voor de schade die het gebruik van harddrugs aan de individuele gebruikers in het bijzonder en de volksgezondheid in het algemeen toebrengt. Cocaïne is schadelijk voor de gezondheid en zeer verslavend. De georganiseerde handel in cocaïne leidt bovendien zowel direct als indirect tot andere vormen van criminaliteit en overlast, waaronder geweld dat niet zelden tot grote maatschappelijke onrust leidt, witwassen en tevens de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Dat de georganiseerde handel in cocaïne tot geweld leidt, is helaas ook tot uitdrukking gebracht met onderhavig steekincident. De verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken en zijn zucht naar financieel gewin laten prevaleren. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. Tegelijkertijd houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte binnen de criminele organisatie voornamelijk een uitvoerende en geen sturende rol had. Hij verkocht drugs en bracht deze rond.
Het strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 25 november 2021. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten of Opiumwet gerelateerde delicten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Pro Justitia rapport van de psychiater
L. Beverloo van 12 mei 2021. De rapporteur concludeert dat sprake is van een persoonlijkheidsstructuur met narcistische, afhankelijke en antisociale trekken. Er zijn echter onvoldoende aanwijzingen om een diagnose persoonlijkheidsstoornis te stellen. Verder zijn er geen aanwijzingen gevonden die de eerder gestelde diagnose ADHD of schizofrenie bevestigen. De in het verleden vastgestelde kwetsbaarheid voor psychotische ontregeling lijkt gerelateerd aan het gebruik van cannabis, wat op dit moment geen rol speelt bij de verdachte. De feiten zijn geheel aan de verdachte toe te rekenen. Er wordt geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op een Pro Justitia rapport van GZ-psycholoog
drs. B.W. Roelofs-van Bon van 12 mei 2021. Ook de psycholoog concludeert dat er geen stoornis bij de verdachte kan worden vastgesteld. Ten aanzien van de bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten is de psycholoog van oordeel dat financieel gewin het leidende motief is geweest. Vanuit de karakterstructuur zou een rol hebben kunnen spelen dat hij van binnenuit niet wordt weerhouden van grensoverschrijdend gedrag gezien zijn lacunaire gewetensfunctie. Toch meent de psycholoog dat het tenlastegelegde hem vanuit gedragskundig oogpunt volledig dient te worden toegerekend. Ook de psycholoog adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsadviezen van Reclassering Nederland van 21 mei 2021 en 9 december 2021. Uit deze adviezen volgt dat de verdachte een beïnvloedbare man is, die het moeilijk heeft om te gaan met de druk die de medeverdachte [verdachte 6] op hem legt. Anderzijds is hij uit zichzelf tot de bewuste keuze gekomen om zich vanuit financieel oogpunt te voegen bij een criminele organisatie en in drugs te gaan handelen. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert daarom een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: meewerken aan reclasseringstoezicht, het volgen van een ambulante behandeling, een middelenverbod en het meewerken aan middelencontrole, het realiseren en het behouden van dagbesteding en een contactverbod met de medeverdachte [verdachte 6] en de familie van het slachtoffer [slachtoffer] .
De op te leggen straf
Gelet op de besproken ernst van de feiten - waarbij het zwaartepunt uiteraard bij het medeplegen van doodslag ligt - kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Er is geen ruimte voor een voorwaardelijk deel van de straf.
Doodslag behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor dit misdrijf als maximumstraf een gevangenisstraf van vijftien jaren vastgesteld. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank de straffen die recentelijk zijn opgelegd voor een doodslag in aanmerking genomen. Doorgaans wordt voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van acht tot twaalf jaren. De concrete omstandigheden leiden tot de uiteindelijke straftoemeting. De rechtbank neemt bij de straftoemeting mee dat de verdachte de doodslag tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd en weegt de rol van de beide verdachten tegen elkaar af. De rechtbank is van oordeel, dat – hoewel de verdachte medeverantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] – de omstandigheid dat het [verdachte 6] is geweest die de steken heeft toegebracht en daarmee rechtstreeks voor de dood van [slachtoffer] verantwoordelijk is, meebrengt dat de verdachte aanzienlijk lager dient te worden gestraft.
Ten aanzien van de handel in cocaïne heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze gaan bij het verkopen van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende de tenlastegelegde periode uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Dit oriëntatiepunt gaat uit van een alleen opererende dader. In dit geval is strafverzwarend dat het hier gaat om de handel in cocaïne in georganiseerd verband. De rechtbank houdt ook rekening met de ondergeschikte positie van de verdachte in de criminele organisatie en zijn (proces)houding. Hij heeft inzicht gegeven in zijn beweegredenen en de verantwoordelijkheid voor zijn daden geaccepteerd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op al hetgeen is overwogen, een gevangenisstraf van acht jaren met aftrek van het voorarrest passend en geboden is.

7.Bevel gevangenneming

7.1
Vordering tot bevel gevangenneming
De officier van justitie heeft een bevel tot gevangenneming gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering bevel tot gevangenneming moet worden afgewezen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
In het kader van de voorlopige hechtenis van de verdachte is de rechtbank tijdens een pro forma zitting op 1 april 2021 tot het oordeel gekomen dat geen ernstige bezwaren werden aangenomen, waarbij werd vermeld dat alle feiten en omstandigheden bij de inhoudelijke behandeling wederom ter beoordeling voor zouden liggen. De officier van justitie heeft op de zitting van 15 december 2021 gevorderd de gevangenneming te bevelen.
Na de inhoudelijke behandeling van de zaak komt de rechtbank op basis van alle stukken en de standpuntuitwisseling tot het volgende oordeel.
De rechtbank veroordeelt de verdachte ter zake van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld. De ernstige bezwaren volgen uit dit veroordelend vonnis. Uit omstandigheden is gebleken van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming vordert, namelijk de veroordeling ter zake een feit waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt. De verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan een zeer ernstig levensdelict en heeft een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar opgelegd gekregen. Het zou maatschappelijk niet uit te leggen en voor de nabestaanden onbegrijpelijk zijn als de verdachte, van wie de betrokkenheid bij een feit als het onderhavige is vastgesteld, een (eventueel) hoger beroep in vrijheid zou mogen afwachten. De rechtbank wijst in dit verband nog op de uitgebreide verslaglegging van de behandeling van deze zaak door de pers en de hevige emoties bij de nabestaanden van het slachtoffer, waarvan tijdens de uitoefening van het spreekrecht is gebleken.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de strafoplegging, alsmede de aanwezigheid van een grond voor voorlopige hechtenis, zal de rechtbank met onmiddellijke ingang de gevangenneming van verdachte bevelen. Deze beslissing is in een afzonderlijk bevel geminuteerd.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De ingediende vorderingen
[benadeelde partij 1] , de vader van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade (affectieschade).
[benadeelde partij 2] , de moeder van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade (affectieschade).
[benadeelde partij 3] , een zus van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.031,41, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade (lijkbezorging). Het verzoek bestaat uit de volgende posten:
  • repatriëringskosten MAD 55.022,27 - € 5.241,98;
  • uitvaartkosten factuur 1 MAD 24.255,00 - € 2.310,78;
  • uitvaartkosten factuur 2 MAD 5.800 - € 552,56;
  • uitvaartkosten factuur 3 MAD 43.750 - € 4.168,07.
De repatriëringskosten van in totaal € 5.241,98 zijn door de verzekering vergoed, waardoor er een openstaand schadebedrag is van € 7.031,41.
De benadeelde partijen zijn ter terechtzitting bijgestaan door mr. M.P. de Klerk.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] . Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de verdachte geen strafbare gedragingen heeft verricht en geen causaal verband bestaat tussen de gedragingen van de verdachte en de gevorderde schade.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1
Algemene overwegingen
Affectieschade
Affectieschade is de immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, overlijdt. Nabestaanden kunnen zich op grond van artikel 51f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) als benadeelde partij voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van affectieschade als bedoeld in artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). In artikel 6:108 leden 3 en 4 BW is bepaald dat als iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht is tot vergoeding van de immateriële schade die onder meer de ouder van de overledene ondervindt als gevolg van het overlijden.
Het bedrag dat voor vergoeding van deze affectieschade in aanmerking komt, is bij algemene maatregel van bestuur, in dit geval het Besluit Vergoeding Affectieschade, vastgesteld. Volgens artikel 1 lid 1 van dit Besluit geldt, in het geval van overlijden door een misdrijf, een vergoeding van € 17.500,00 voor een niet-thuiswonend meerderjarig kind.
Kosten lijkbezorgingArtikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) biedt een regeling voor kosten die nabestaanden, die zich op grond van artikel 51f lid 2 Sv als benadeelde partij kunnen voegen in het strafproces, kunnen vorderen als gevolg van het overlijden van iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hen aansprakelijk is. Degene die de kosten voor lijkbezorging heeft gedragen, kan deze kosten van de aansprakelijke vorderen voor zover deze kosten in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
8.4.2
Vordering benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en – schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat de niet-thuiswonende zoon van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] als gevolg van een strafbaar feit medegepleegd door de verdachte, is komen te overlijden. Ook is vast komen te staan dat het plotselinge overlijden en het gemis van het slachtoffer veel pijn en verdriet hebben veroorzaakt bij de benadeelde partijen en zij aldus affectieschade hebben geleden. Op grond van voornoemd Besluit Vergoeding Affectieschade hebben de ouders elk aanspraak op een vergoeding van € 17.500,00 aan affectieschade. De rechtbank wijst de gevorderde bedragen dan ook toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2020.
Het bovenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
HoofdelijkheidOmdat de verdachte het bewezen verklaarde feit samen met een ander heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een ander een bedrag aan de benadeelde partijen heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregelDe verdachte wordt voor het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit veroordeeld, waardoor hij tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk is voor schade die door dat feit aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] en ten behoeve van [benadeelde partij 2] ieder te betalen een bedrag van € 17.500,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.
8.4.4
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] onvoldoende is onderbouwd. Uit de overgelegde facturen van de cateraar blijkt onvoldoende dat deze kosten zijn gemaakt ten behoeve van de begrafenis van het slachtoffer in Marokko, nog los van de vraag of deze kosten vallen onder de genoemde wettelijke regeling van te vorderen uitvaartkosten. De rechtbank beschikt verder over onvoldoende gegevens om te komen tot een redelijke schatting van de omvang van de geleden materiele schade die verband houdt met de kosten van lijkbezorging, zoals namens de benadeelde partij is verzocht. Een nadere onderbouwing van de vordering en de beoordeling zouden een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36 f, 47, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10, 11 b van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding I impliciet subsidiair ten laste gelegde feit en de bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:medeplegen van doodslag;
ten aanzien van feit 1, dagvaarding II:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2, dagvaarding II:deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 1] , een bedrag van € 17.500,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 17.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 september 2020 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde partij 1] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, betalingsverplichting aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 2] een bedrag van € 17.500,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 17.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 september 2020 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde partij 2] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, betalingsverplichting aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ;
bepaalt dat de vordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
gevangenneming
beveelt de gevangenneming van de verdachte in de zaak van dagvaarding I (de beslissing is apart geminuteerd).
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. van der Schenk, voorzitter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.N.D. Snel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 december 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).
2.Het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaal I, p. 177-182.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaal I, p. 1.
4.Een geschrift, te weten het pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, het forensisch dossier, p. 191.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaal I, p. 2; het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaal I, p. 11.
6.Verklaring van de verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 15 december 2021.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 maart 2021, proces-verbaal II, p. 104-134.
8.Verklaring van de verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 15 december 2021.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, proces-verbaal I, p. 784.
10.Een geschrift, te weten het microsporen en kras-, indruk- en vorm-sporenonderzoek aan beschadigingen op deur naar aanleiding van een dodelijk steekincident in Delft op 1 september 2020, forensisch dossier, p. 734.
11.Een geschrift, te weten het rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident met dodelijke afloop in Delft op 1 september 2020, forensisch dossier, p. 646-650.
12.Het aanvullend proces-verbaal uitslag sporenonderzoek, proces-verbaal I, p. 341-344.
13.Een geschrift, te weten het rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident met dodelijke afloop in Delft op 1 september 2020, forensisch dossier, p. 661-669.
14.Het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaal I, p. 410-413.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaal I, p. 348.
16.Het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaal I, p. 410-413.
17.Het proces-verbaal forensisch onderzoek persoon, inclusief letselbeschrijving [verdachte 6] opgemaakt door [naam] proces-verbaal I, p. 431-456.