ECLI:NL:RBDHA:2021:14490

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/6875
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot ontheffing van de verzekeringsplicht voor AOW, Anw en AKW zonder terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de ontheffing van de verzekeringsplicht voor de Algemene Ouderdomswet (AOW), de Algemene nabestaandenwet (Anw) en de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Eiseres had op 16 december 2019 een aanvraag ingediend voor een ontheffing, die door de SVB werd verleend met ingang van de datum van ontvangst van de aanvraag. Echter, in het bestreden besluit van 5 oktober 2020 werd het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, waarbij de SVB de ingangsdatum van de ontheffing verbeterde naar 18 december 2019, maar geen terugwerkende kracht verleende tot 1 januari 2016, de datum waarop eiseres volgens haar zelf recht had op de ontheffing.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 september 2021, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. Eiseres voerde aan dat zij vanaf 1 januari 2016 premies had betaald voor de AOW en dat er onbillijkheden van overwegende aard waren die een terugwerkende kracht rechtvaardigden. De rechtbank overwoog dat de SVB op goede gronden had besloten om de ontheffing zonder terugwerkende kracht te verlenen. Eiseres had niet tijdig een aanvraag ingediend en de rechtbank oordeelde dat de SVB niet verplicht was om eiseres actief te informeren over de mogelijkheid van een aanvraag.

De rechtbank concludeerde dat de SVB de aanvraag correct had behandeld en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere uitkomst rechtvaardigden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6875

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.S. Träger),
en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: J.Y. van den Berg).

Procesverloop

In het besluit van 19 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder op aanvraag van eiseres een ontheffing verleend voor de Algemene Ouderdomswet (AOW), Algemene nabestaandenwet (Anw) en de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) met ingang van de dag van de ontvangst van de aanvraag.
In het besluit van 5 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres was tot en met 31 december 2015 in dienst bij het Europees Octrooibureau ( [bureaunaam] ). Sinds 1 januari 2016 ontvangt eiseres van het [bureaunaam] een invaliditeitspensioen.
2. Eiseres heeft bij verweerder een aanvraag, gedateerd 16 december 2019, ingediend om een ontheffing van de verzekeringsplicht die geldt op grond van de AOW, de Anw en de AKW. Eiseres heeft ook verzocht om aan de ontheffing terugwerkende kracht te verlenen.
3. Verweerder heeft bij het primaire besluit de ontheffing verleend. In het besluit is vermeld dat de ontheffing ingaat op 18 december 2020, de datum waarop het verzoek is ontvangen.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, onder verbetering van de ingangsdatum van de ontheffing: 18 december 2019 in plaats van 18 december 2020. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres haar melding te laat heeft gedaan om nog voor de jaren daarvoor, teruggaand tot en met 1 januari 2016, voor een ontheffing in aanmerking te komen. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die tot een andere uitkomst moeten leiden.
5. Eiseres kan zich hier niet in vinden. In beroep heeft eiseres daartoe aangevoerd dat de ontheffing in moet gaan met ingang van 1 januari 2016. Zij heeft vanaf dat moment premies betaald voor de AOW. Eiseres beroept zich op de hardheidsclausule in het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746). Er zijn – aldus eiseres – onbillijkheden van overwegende aard die ertoe leiden dat de ontheffing met terugwerkende kracht moet worden verleend. Eiseres heeft naar voren gebracht dat zij hersenschade heeft opgelopen door een ongeluk in 2012. Zij was niet in staat om de belastingaanslagen te begrijpen. Zij had een belastingadviseur en zij vertrouwde erop dat hij zijn werk zorgvuldig deed. Verder is er volgens eiseres sprake van onvolledige en onjuiste voorlichting van de SVB en het Zorginstituut Nederland. In dat verband wijst eiseres op een brief van 24 juni 2015 van het Zorginstituut Nederland waarin staat dat eiseres niet verzekeringsplichtig is. Deze brief is afkomstig van het ‘Afdelingshoofd Verzekering Burgers’. Eiseres ging er door deze brief vanuit dat zij ook niet verzekeringsplichtig was voor de AOW, de Anw en de AKW. Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en niet goed is gemotiveerd.
6. De rechtbank overweegt het volgende.
6.1.
Het gaat om de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten om de ontheffing zonder terugwerkende kracht te verlenen.
6.2.
Artikel 22, eerste lid, van KB 746 luidt als volgt:

De persoon die in Nederland woont en recht heeft op een uitkering op grond van een buitenlandse wettelijke of bovenwettelijke regeling inzake sociale zekerheid of op grond van een regeling van een volkenrechtelijke organisatie wordt op zijn aanvraag, voor zolang hij geen arbeid verricht, door de Sociale verzekeringsbank van de verzekering op grond van de Algemene ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet en de Algemene Kinderbijslagwet ontheven, zolang hij:
a. duurzaam recht heeft op uitsluitend een uitkering als bedoeld in de aanhef en deze uitkering per maand ten minste gelijk is aan 70% van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag; ofb. naast een uitkering als bedoeld in onderdeel a, recht heeft op een Nederlandse socialeverzekeringsuitkering en het totaal van deze uitkering en de buitenlandse wettelijke of bovenwettelijke uitkering of de uitkering van de volkenrechtelijke organisatie per maand ten minste gelijk is aan 70% van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag en de buitenlandse uitkering of de uitkering van de volkenrechtelijke organisatie groter is dan of gelijk is aan de Nederlandse uitkering.
6.3.
Op grond van artikel 22, tweede lid, van KB 746 gaat de ontheffing, wanneer de aanvraag binnen een jaar na de datum waarop de persoon, bedoeld in het eerste lid, voor het eerst voldoet aan de genoemde voorwaarden is ingediend, in op die datum. Indien de aanvraag voor de ontheffing later wordt ingediend, dan gaat de ontheffing in op de datum van de aanvraag om ontheffing.
6.4.
Op grond van artikel 22, derde lid, van KB 746 kan de Sociale verzekeringsbank de aanvraag verlenen met ingang van een datum die is gelegen voor ten hoogste drie jaar voor de datum van de aanvraag indien toepassing van het tweede lid leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
6.5.
De rechtbank neemt als vaststaand aan dat eiseres vanaf 1 januari 2016 voldeed aan de voorwaarden die zijn genoemd in artikel 22, eerste lid, van KB 746. Eiseres ging vanaf dat moment uit dienst bij het [bureaunaam] en was toen, zoals verweerder ook tot uitgangspunt neemt, op grond van artikel 21, tweede lid, van KB 746 niet verzekerd op grond van de Wet langdurige zorg. Verder staat vast dat eiseres niet binnen een jaar, dus vóór 1 januari 2017, een aanvraag heeft ingediend voor een ontheffing. Op grond van artikel 22, tweede lid, geldt dan in beginsel dat de ontheffing ingaat op de datum van de aanvraag. Dit is alleen anders indien toepassing van die hoofdregel zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. Eiseres heeft aangevoerd dat deze situatie zich voordoet.
6.6.
Eiseres heeft in dat verband naar voren gebracht dat verweerder haar op de hoogte had moeten brengen van de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor ontheffing. Volgens eiseres heeft verweerder zijn informatieplicht dus veronachtzaamd. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. In de eerste plaats heeft verweerder op 18 juni 2015 een brief naar het adres van eiseres gestuurd waarin haar is medegedeeld dat zij mogelijk in aanmerking komt voor een ontheffing ingevolgde de AOW, Anw en AKW. Hoewel eiseres op dat moment nog niet in aanmerking kwam voor een ontheffing – en de brief in die zin dus te vroeg was – werd eiseres hiermee wel op de mogelijkheid voor een ontheffing gewezen. Eiseres heeft in twijfel getrokken of deze brief bij haar is bezorgd. De rechtbank is er echter op basis van wat eiseres heeft aangevoerd - dat zij zich de brief niet kan herinneren en dat er in die periode vaker problemen waren met postbezorging - niet van overtuigd dat zij deze brief niet heeft ontvangen. Los daarvan geldt in de tweede plaats dat het vaste rechtspraak is dat onbekendheid of niet volledige bekendheid met de regelgeving geen reden is voor het verlenen van terugwerkende kracht aan de ontheffing (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2509, rechtsoverweging 4.9). Van verweerder mag niet worden verlangd dat iedereen die (mogelijk) voor een ontheffing in aanmerking komt, actief wordt benaderd. Daar ligt dus een verantwoordelijkheid voor eiseres.
6.7.
Er is wel ruimte voor toepassing van de hardheidsclausule wanneer eiseres verkeerd zou zijn ingelicht. Dit geldt op grond van de beleidsregels van verweerder (SB1038). Die situatie doet zich echter niet voor. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet op basis van de brief van 24 juni 2015 (zie rechtsoverweging 5) mogen aannemen dat zij niet verzekeringsplichtig was op grond van AOW, de Anw en de AKW. Deze brief is verzonden door het Zorginstituut Nederland; het ligt gelet op de afzender niet voor de hand dat met betrekking tot de verzekeringsplicht ook de verzekeringsplichten op grond van de AOW, de Anw en de AKW worden bedoeld. Daarom kan van deze brief naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat eiseres hiermee verkeerd is ingelicht.
6.8.
Ook in wat eiseres verder heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de hardheidsclausule had moeten worden toegepast. Hoewel de rechtbank er begrip voor heeft dat eiseres in de periode waar het om gaat te kampen heeft gehad met haar gezondheid, blijkt uit wat eiseres heeft aangevoerd niet dat zij gedurende deze hele periode niet in staat was om een aanvraag om ontheffing in te dienen dan wel een derde of een vertegenwoordiger te zoeken die dit voor haar kon doen. Voor zover eiseres niet goed (genoeg) is ingelicht en bijgestaan door haar toenmalige belastingadviseur, geldt dat dit voor rekening van eiseres dient te komen.
6.9.
Van de zijde van eiseres is tot slot nog aangevoerd dat in de nota van toelichting bij KB 746 (Stb. 2001, 408) uitdrukkelijk rekening is gehouden met de praktijk dat menig persoon onbekend was met de ontheffingsmogelijkheid. Waar eiseres aan voorbij gaat, is dat de betreffende nota van toelichting betrekking heeft op de introductie van artikel 22, tweede lid, van KB 746. In de nota van toelichting is verwoord dat de regering van mening blijft dat het in eerste instantie de betrokkene zelf is die het initiatief dient te nemen, maar dat voorstelbaar is dat niet onder alle omstandigheden in één keer alles kan worden overzien. Daarom is in KB 746 opgenomen dat de vrijstelling voor de verzekeringsplicht geldt vanaf het moment dat aan de voorwaarden in artikel 22, eerste lid, van KB 746 wordt voldaan indien de aanvraag binnen een jaar wordt gedaan. Eiseres voldoet, zoals al is overwogen, niet aan dit vereiste. Artikel 22, tweede lid, vindt daarom geen toepassing.
6.10.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder op goede gronden geen terugwerkende kracht aan de ontheffing heeft verleend. De rechtbank is voorts van oordeel dat het bestreden besluit afdoende is gemotiveerd en met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
6.11.
Het beroep is ongegrond.
6.12.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Pereth, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.