ECLI:NL:RBDHA:2021:14474

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
C/09/620418 - KG ZA 21-1075
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van de Staat tot afgifte van een garantstellingbrief in het kader van de toeslagaffaire

In deze zaak vordert eiser, die gedupeerd is door de toeslagaffaire, dat de Staat der Nederlanden wordt veroordeeld om alsnog een garantstellingbrief af te geven. Deze brief zou de garantie bieden dat zijn schulden door de Staat worden voldaan. Eiser is betrokken in een WSNP-traject, maar heeft nog geen akkoord bereikt met zijn schuldeisers. De Staat heeft eerder een garantstellingbrief gestuurd, maar deze werd later ingetrokken, omdat eiser niet in aanmerking kwam voor de regeling. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Staat niet onrechtmatig heeft gehandeld door de brief in te trekken, aangezien deze per vergissing was verzonden. De rechter stelt vast dat eiser niet tot de groep gedupeerden behoort die recht heeft op de garantstelling, omdat hij nog geen akkoord met zijn schuldeisers heeft bereikt. De vordering van eiser wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/620418 - KG ZA 21-1075
Vonnis in kort geding van 29 december 2021
in de zaak van:
[eiser]te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. S.V. Hendriksen te Den Haag,
tegen:
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Financiën) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. J.C. Duyster te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 december 2021 met producties 1 tot en met 10;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 7;
- de pleitnotities waarvan de advocaten zich ter zitting van 22 december 2021 hebben bediend.
1.2.
Ter zitting is aangekondigd dat 7 januari 2022 vonnis zal worden gewezen; na aankondiging is het vonnis bij vervroeging vandaag uitgesproken.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is gedupeerd door de toeslagaffaire. Hij heeft recht op compensatie door de Staat. Compensatie aan door de affaire benadeelden wordt geboden op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), het Verzamelbesluit Toeslagen en het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken.
2.2.
[eiser] en zijn partner zijn toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) bij vonnis van 6 maart 2013. Na een verlenging van de duur van dat traject bij uitspraak van 31 maart 2016 (bekrachtigd in hoger beroep), is het traject bij uitspraak van 6 april 2017 door de Rechtbank Midden-Nederland (bekrachtigd in hoger beroep) beëindigd zonder toekenning van een schone lei.
2.3.
Bij brief van 16 maart 2021 heeft de Staat [eiser] (via zijn inmiddels benoemde beschermingsbewindvoerder, Kredietbank Nederland) bericht dat het definitieve compensatiebedrag werd vastgesteld op € 46.117,--. Dat bedrag is uitbetaald door de Staat, maar door de bewindvoerder nog niet (ook niet deels) doorbetaald aan [eiser] .
2.4.
Voor alle ouders die een forfaitair bedrag aan compensatie hebben ontvangen, geldt een afkoelingsperiode van een jaar vanaf het moment van uitkering (artikel 49i Awir). Dit, ook wel ‘pauzeknop’ genoemde, moratorium voorkomt beslagleggingen en biedt de ruimte een oplossing te vinden voor de schulden van de gedupeerde.
2.5.
De pauzeknop is niet van toepassing op ouders die zich bevinden in een WSNP-traject of in een MSNP (Minnelijke Schuldsanering Natuurlijke Personen)-traject waarin al een akkoord is bereikt met schuldeisers. Voor die ouders worden alle openstaande schulden door de Staat gecompenseerd. Door een ‘garantstellingsbrief’ komt de Staat deze gedupeerden tegemoet door een belofte te doen om de openstaande vorderingen in de schuldregeling af te betalen zodat de verplichtingen uit deze regelingen niet langer door de gedupeerden behoeven te worden nagekomen. Deze gang van zaken heeft de Staat in een brief van 21 april 2021 aan schuldhulpverleners en kredietbanken uiteengezet.
2.6.
In een brief van zijn bewindvoerder Kredietbank Nederland aan [eiser] van 4 mei 2021 verwijst de bewindvoerder (kennelijk) naar de brief van de Staat van 21 april 2021 en schrijft:
“De Staatssecretaris heeft besloten dat de schulden die u nog heeft door de Belastingdienst worden gecompenseerd.”
2.7.
Op 12 augustus 2021 heeft de Staat aan Kredietbank Nederland, als bewindvoerder van [eiser] , een garantstellingbrief gestuurd. Deze brief bevat onder meer het navolgende:
“Recentelijk is voor schulden van de gedupeerden (…) een moratorium ingesteld. (…) Helaas geldt het moratorium niet voor de schulden van gedupeerde ouders in een minnelijke schuldregeling, waarbij al een akkoord is bereikt met de schuldeisers. Ik vind het voor deze ouders, die vaak al lang onder een strikt regime hebben moeten leven, belangrijk dat zij op korte termijn hun leven weer op kunnen pakken. Daarom zal Toeslagen de openstaande schulden in minnelijke schuldregelingen compenseren. (…)”
2.8.
In een telefoongesprek op dezelfde dag met Kredietbank Nederland wordt het de Staat duidelijk dat de MSNP op [eiser] (nog) niet van toepassing is en hij onder beschermingsbewind staat. De Staat heeft dezelfde dag telefonisch contact opgenomen met [eiser] en hem medegedeeld dat voor hem de normale schuldenregeling geldt en de garantstellingsbrief dus niet voor zijn situatie bedoeld is. Kredietbank Nederland heeft [eiser] dit dezelfde dag per e-mail bevestigd:
“Waar het kort gezegd op neerkomt is dat deze brief niet voor u bestemd is, aangezien u niet in een lopend minnelijk traject zit waarin een akkoord is bereikt met de schuldeisers. U behoort tot de groep gedupeerden die schulden hebben, maar voor wie nog geen schuldregeling rond is. U zit in de aanloopfase.(…)”

3.Vordering, verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de Staat wordt veroordeeld alsnog de garantstellingsbrief, binnen twee dagen, af te geven, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van de Staat in de kosten.
3.2.
[eiser] vindt dat de Staat onrechtmatig en in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt door de garantstellingsbrief in te trekken. Daardoor is extra vermogensschade toegebracht. [eiser] moet nu langer wachten op compensatie en door terugtrekking van de brief heeft de Staat de onzekerheid vergroot of de MSNP-regeling wel tot stand gaat komen, want er is nu geen schuldenlijst. De afwikkeling van zijn schulden is onzeker geworden.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de Staat verplicht is de eerder (volgens de Staat: ten onrechte) aan de bewindvoerder van [eiser] gezonden garantstellingbrief van 12 augustus 2021 alsnog ten behoeve van [eiser] af te geven. Met deze brief zou [eiser] , zo stelt hij, de zekerheid hebben dat al zijn schulden voldaan worden en wordt zijn gezin na vele jaren ellende eindelijk verlost uit de greep van de toeslagaffaire.
4.2.
De Staat erkent volmondig dat [eiser] gedupeerd is door de toeslagaffaire en dat er compensatie geboden moet worden. Een bedrag van ruim € 46.000,-- is al uitgekeerd. De Staat heeft ter zitting toegelicht dat [eiser] zijn schulden vanaf 5 januari 2022 kan indienen bij het online loket private schulden van Sociale Banken Nederland (SBN), en dat op zijn verzoek binnen afzienbare termijn wordt beslist. In ieder geval tot de beslissing geldt de pauzeknop. Publieke schulden zullen worden (of zijn al) kwijtgescholden, de door [eiser] op te geven private schulden zullen worden beoordeeld en worden gecompenseerd voor zover zij in verband staan met de toeslagaffaire. Ter zitting bleek dat er in het geval van [eiser] discussie kan ontstaan over een oude schuld van (in hoofdsom) om en nabij € 25.000,--, met rente circa € 44.000,--. Voor zover die schuld niet (geheel) wordt gecompenseerd op grond van zijn verzoek kan [eiser] zich, als hij het daar niet mee eens is, vervolgens wenden tot de Commissie werkelijke schade.
4.3.
De garantiebrief wil(de) de Staat, zo stelt hij, uitsluitend verstrekken ten behoeve van gedupeerden die zich al in een WSNP-traject of MSNP-traject bevonden. Voor wat betreft het MSNP-traject ging het daarbij om die gedupeerden die al een akkoord hadden bereikt met de schuldeisers en de aflossingsperiode waren gestart. Tot die groep behoorde [eiser] nog niet, aldus de Staat.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de Staat, zo blijkt uit zijn hierboven deels geciteerde brieven van 21 april 2021 en 12 augustus 2021, de garantstellingbrief duidelijk alleen willen afgeven ten behoeve van een strikt omlijnde groep. [eiser] behoorde daar niet toe: er was in zijn geval nog geen akkoord bereikt met de schuldeisers. Dat de schuldenlijst mogelijk al compleet was, zoals [eiser] stelt, doet daaraan niet af. Dat het bereikt zijn van een akkoord met crediteuren noodzakelijk was om in aanmerking te kunnen komen voor de belofte van de Staat om de openstaande vorderingen in de schuldregeling af te betalen, moest [eiser] duidelijk zijn (ruim) voor 12 augustus 2021. In de e-mail van Kredietbank Nederland van 20 juli 2021 is dat [eiser] bijvoorbeeld duidelijk gemaakt. De verwarring die Kredietbank Nederland had laten ontstaan door zijn brief aan [eiser] van 4 mei 2021 moet dan ook zijn weggenomen.
4.5.
Dat de toezending van de garantstellingsbrief ten behoeve van [eiser] op 12 augustus 2021 op een vergissing berustte, blijkt uit de tekst van de brief zelf, hiervoor (deels) geciteerd. Uit dat wat [eiser] al wist en wat hij kon lezen in deze brief moest duidelijk zijn dat de brief geen betrekking kon hebben op (de compensatie van schulden van) [eiser] . Bovendien is [eiser] nog dezelfde dag, zowel door de Staat als door Kredietbank Nederland, gewezen op de onjuistheid van de toezending.
4.6.
Dit betekent dat de Staat niet verweten kan worden dat hij onrechtmatig heeft gehandeld door de garantstellingsbrief eerst toe te sturen en dezelfde dag weer in te trekken, en te weigeren de brief alsnog ten behoeve van [eiser] af te geven. Vanzelfsprekend – de Staat erkent dat ook – is het uiterst ongelukkig dat [eiser] , die met zijn gezin al zo lang gebukt gaat onder de financiële gevolgen van de toeslagaffaire, wellicht kort heeft gemeend nu dadelijk volledig van zijn schulden verlost te zullen zijn.
4.7.
[eiser] verwijt de Staat dat de terugtrekking van de garantiebrief de onzekerheid vergroot of de MSNP wel tot stand gaat komen en dat (ook) daarin het onrechtmatig handelen van de Staat gelegen is. Ter zitting is, als opgemerkt, een substantiële schuld besproken die mogelijk niet of niet geheel gecompenseerd wordt door de Staat omdat deze dateert van voor de toeslagaffaire. Doordat het MSNP-traject niet is voortgezet en geen akkoord met de schuldeisers tot stand is gekomen, is niet ondenkbaar dat [eiser] in de toekomst met deze schuld blijft zitten, waarvoor alsnog een oplossing gevonden moet worden. Of het zover moet komen is afhankelijk van de vraag welke compensatie de Staat biedt, en wat een eventuele gang naar de Commissie werkelijke schade oplevert. Of de Staat voor het nadeel dat voortkomt uit de onverhoopt ontstaande vertraging bij de delging van deze ene schuld aansprakelijk is, kan in dit kort geding niet worden beoordeeld. Het gaat dan ook te ver de Staat te bevelen (ook) deze schuld volledig te compenseren en hem daarom te verplichten nu al de voldoening van alle schulden, waaronder deze, schriftelijk te garanderen.
4.8.
De slotsom luidt dat er geen grond bestaat voor toewijzing van de vordering. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde worden veroordeeld in de kosten. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, aan de zijde van de Staat begroot op € 1.683,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 667,-- aan griffierecht, welk bedrag verhoogd wordt met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de dag van de uitspraak van dit vonnis;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2021.
hjv/hvd