ECLI:NL:RBDHA:2021:14473
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking IOAW-uitkering wegens onvoldoende hoofdverblijf en taalbeheersing
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die haar IOAW-uitkering per 2 september 2021 ingetrokken zag door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting schriftelijk afgedaan.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster aannemelijk heeft gemaakt dat zij in een spoedeisende financiële situatie verkeert. De zaak draait om de vraag of verzoekster haar hoofdverblijf heeft op het door haar opgegeven adres. Dit werd betwist door verweerder, die op basis van een anonieme melding en een huisbezoek concludeerde dat verzoekster niet op het opgegeven adres woonde.
Tijdens het huisbezoek zijn er verschillende bevindingen gedaan die de conclusie van verweerder ondersteunen, zoals een laag waterverbruik en de aanwezigheid van voornamelijk herenkleding in de woning. Verzoekster heeft verklaard dat zij niet dagelijks in de woning verblijft en dat zij haar spullen bij haar ex-echtgenoot heeft. De voorzieningenrechter oordeelt dat de verklaringen van verzoekster en haar buren niet voldoende zijn om de bevindingen van verweerder te weerleggen.
Uiteindelijk komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de intrekking van de IOAW-uitkering terecht is gebeurd en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.