ECLI:NL:RBDHA:2021:14473

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
21_7452
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking IOAW-uitkering wegens onvoldoende hoofdverblijf en taalbeheersing

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die haar IOAW-uitkering per 2 september 2021 ingetrokken zag door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting schriftelijk afgedaan.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster aannemelijk heeft gemaakt dat zij in een spoedeisende financiële situatie verkeert. De zaak draait om de vraag of verzoekster haar hoofdverblijf heeft op het door haar opgegeven adres. Dit werd betwist door verweerder, die op basis van een anonieme melding en een huisbezoek concludeerde dat verzoekster niet op het opgegeven adres woonde.

Tijdens het huisbezoek zijn er verschillende bevindingen gedaan die de conclusie van verweerder ondersteunen, zoals een laag waterverbruik en de aanwezigheid van voornamelijk herenkleding in de woning. Verzoekster heeft verklaard dat zij niet dagelijks in de woning verblijft en dat zij haar spullen bij haar ex-echtgenoot heeft. De voorzieningenrechter oordeelt dat de verklaringen van verzoekster en haar buren niet voldoende zijn om de bevindingen van verweerder te weerleggen.

Uiteindelijk komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de intrekking van de IOAW-uitkering terecht is gebeurd en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7452

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 december 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. P. Verbraaken),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Siemerink).

Procesverloop

Bij besluit van 8 september 2021 heeft verweerder de aan verzoekster toegekende uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) per 2 september 2021 ingetrokken.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben de voorzieningenrechter toestemming gegeven om de zaak zonder zitting schriftelijk af te doen.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Alvorens kan worden overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, beoordeelt de voorzieningenrechter of sprake is van een voldoende spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Van een spoedeisend belang als hiervoor bedoeld is onder meer sprake wanneer betrokkene in acute financiële nood verkeert.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster aannemelijk heeft gemaakt dat haar financiële situatie zodanig is dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.
4. Aan verzoekster is met ingang van 7 mei 2018 een IOAW-uitkering toegekend naar de norm van een alleenstaande. Het adres dat verzoekster heeft opgegeven bij de aanvraag van de uitkering is [straat] [huisnummer] te [plaats] .
5. Naar aanleiding van een anonieme melding op 13 januari 2021 over de woonsituatie van verzoekster is de afdeling Handhaving en Fraude een onderzoek gestart. In dit kader is onder andere administratief onderzoek verricht, is het waterverbruik van de woning van verzoekster opgevraagd en heeft er een huisbezoek plaatsgevonden bij woning van verzoekster alsmede bij de woning van de ex-echtgenoot. De medewerkers van de afdeling Handhaving en Fraude hebben vervolgens op 8 september 2021 rapport uitgebracht van hun bevindingen.
6. Naar aanleiding van dat rapport heeft verweerder bij besluit van 8 september 2021 verzoeksters IOAW-uitkering per 2 september 2021 ingetrokken, op de grond dat verzoekster niet haar hoofdverblijf heeft op het adres [straat] [huisnummer] te [plaats] .
7. Verzoekster voert aan dat zij wel degelijk haar hoofdverblijf heeft op het adres [straat] [huisnummer] te [plaats] . Verzoekster heeft verklaringen overgelegd waarin twee buren verklaren dat zij haar dagelijks dan wel frequent zien. De omstandigheid dat zij weinig water verbruikt in de woning is volgens verzoekster gelegen in het feit dat zij weinig kraanwater gebruikt, omdat het water niet goed is en dat zij daarom een voorraad (bron)water in huis heeft. Voorts stelt verzoekster dat zij onvoldoende de Nederlandse taal begrijpt. Met name lezen en schrijven gaat haar minder goed af. Tijdens het huisbezoek heeft zij haar verklaring niet door kunnen lezen. Zij heeft desondanks haar handtekening onder het document gezet, omdat zij bang was voor mogelijke consequenties als zij weigerde om te tekenen. Verzoekster benadrukt dat zij niet heeft verklaard wat door de rapporteurs in haar verklaring is opgenomen.
8.1.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt
8.2.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
8.3.
Blijkens het rapport van de afdeling Handhaving en Fraude is op 1 september 2021 eerst om 11.06 uur een huisbezoek gebracht bij de ex-echtgenoot van verzoekster. Hierbij werd verzoekster aangetroffen in de woning van de ex-echtgenoot. Vervolgens is die dag om 12.03 uur een huisbezoek afgelegd bij de woning van verzoekster in het bijzijn van verzoekster. Hierbij werd door medewerkers van voormelde afdeling geconstateerd dat de douche lang niet meer lijkt te zijn gebruikt, omdat er geen watersporen waren en geen verzorgingsartikelen werden aangetroffen, dat in de koelkast nauwelijks etenswaar lag, dat in de woonkamer een bureau, bureaustoel en een computer werden aangetroffen, dat in de slaapkamer een tweepersoonsbed stond dat beslapen was, dat in de kledingkast voornamelijk herenkleding en een minimaal aantal aan vrouwenkleding werd aangetroffen en dat de laden van de kledingkast leeg waren.
8.4.
Verzoekster heeft bij het huisbezoek verklaard dat zij vannacht bij haar ex-echtgenoot heeft geslapen, dat haar spullen in een tas waren, dat zij niet elke dag doucht in de woning omdat het water niet goed is, dat zij geen administratie heeft, dat alle spullen in de woonkamer van haar zoon zijn, dat hetgeen in de koelkast is aangetroffen ook van haar zoon is en dat zij haar schoenen en jassen in de woning van de ex-echtgenoot bewaart.
8.5.
Uit het door verweerder opgevraagde waterverbruik van de woning van verzoekster blijkt dat over de periode van 3 juni 2020 tot 1 juni 2021 er een verbruik van 16 m3 per jaar was, terwijl voor een eenpersoonshuishouden 46 m3 een gemiddeld verbruik is.
8.6.
Naar het voorlopig oordeel van voorzieningenrechter bieden de onder 8.3 tot en met 8.5 vermelde bevindingen in onderlinge samenhang bezien voldoende grondslag voor het standpunt van verweerder dat verzoekster op 2 september 2021 niet haar hoofdverblijf had op het door haar opgegeven woonadres.
8.7.
De verklaringen van de buren geven de voorzieningenrechter geen aanleiding om
tot een ander oordeel te komen. Het kan zo zijn dat de buren verzoekster regelmatig zien, dat neemt echter niet weg dat hetgeen bij het huisbezoek is geconstateerd er niet op duidt dat verzoekster aldaar haar hoofdverblijf heeft.
8.8.
De stelling van verzoekster dat zij bronwater gebruikt, omdat het kraanwater niet goed is volgt de voorzieningenrechter niet. Uit geen enkel gedingstuk blijkt dat er (tijdelijk) problemen waren met de levering van het kraanwater vanwege de kwaliteit hiervan. Voorts is het is algemeen bekend dat het kraanwater in Nederland geschikt is voor consumptie en ook om te kunnen gebruiken om te douchen en te wassen.
8.9.
De stelling van verzoekster dat zij onvoldoende de Nederlandse taal begrijpt, dat zij daarom haar verklaring niet heeft kunnen lezen en dat zij zondermeer maar haar handtekening heeft gezet, slaagt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2013:1395) mag in beginsel worden uitgegaan van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en door een betrokkene ondertekende verklaring en wordt er weinig betekenis toegekend aan het achteraf intrekken of ontkennen van een dergelijke verklaring. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er geen reden om verzoekster niet te houden aan haar verklaring. Zij neemt daarbij in aanmerking dat verzoekster al 15 jaar in Nederland verblijft en dat zij vanaf 13 oktober 2006 gedurende lange tijd als serveerster heeft gewerkt. Het is daarom niet aannemelijk dat verzoekster niet heeft kunnen begrijpen wat er aan haar werd gevraagd bij het huisbezoek, te meer daar het vrij eenvoudige vragen zijn over de feitelijke (woon)situatie. De voorzieningenrechter heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het verslag waarin verzoeksters verklaring is opgenomen.
8.10.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht de IOAW-uitkering per 2 september 2021 ingetrokken en de voorzieningenrechter ziet geen grond dat het besluit van 8 september 2021 in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2021.
De voorzieningenrechter is verhinderd
deze uitspraak mede te ondertekenen.
Griffier
Voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.