ECLI:NL:RBDHA:2021:14472

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
21_7586
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en de rechtmatigheid van een huisbezoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) had zien intrekken. De intrekking vond plaats per 1 oktober 2021 en werd later, op 6 december 2021, opnieuw bevestigd. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij in acute financiële nood verkeerde. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 14 december 2021, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van spoedeisend belang, gezien zijn financiële situatie. De intrekking van de bijstandsuitkering was gebaseerd op het feit dat verzoeker niet op een afspraak was verschenen en dat hij niet op zijn uitkeringsadres zou verblijven. Verweerder had een huisbezoek laten uitvoeren, omdat er twijfels bestonden over de juistheid van de door verzoeker verstrekte gegevens. Tijdens het huisbezoek werd vastgesteld dat verzoeker niet op zijn opgegeven adres woonde, wat leidde tot de conclusie dat de intrekking van de uitkering gerechtvaardigd was.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende grond was voor het huisbezoek en dat verzoeker zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat hij zijn hoofdverblijf niet meer op het uitkeringsadres had. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de intrekking van de bijstandsuitkering per 10 november 2021 rechtmatig was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7586

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 december 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Biemond),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Siemerink).

Procesverloop

Bij besluit van 17 november 2021 heeft verweerder de aan verzoeker toegekende uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) per 1 oktober 2021 ingetrokken.
Bij besluit van 6 december 2021 heeft verweerder de aan verzoeker toegekende Pw-uitkering per 10 november 2021 ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen voormelde besluiten bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van het betalen van het griffierecht. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om dit beroep toe te wijzen. Verzoeker hoeft dan ook geen griffierecht te betalen voor deze procedure.
3. Alvorens kan worden overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, beoordeelt de voorzieningenrechter of sprake is van een voldoende spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Van een spoedeisend belang als hiervoor bedoeld is onder meer sprake wanneer betrokkene in acute financiële nood verkeert.
4. Verzoeker stelt dat hij sinds de intrekking van zijn bijstandsuitkering zonder inkomen zit. Met hetgeen hij op zijn bankrekening had staan, heeft hij nog de huur over de maanden november 2021 en december 2021 kunnen betalen. Hij heeft nu geen geld meer om zijn huur voor de maanden daarna te betalen. Dit geldt ook voor zijn ziektekostenverzekering en zijn energiekosten. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat zijn financiële situatie zodanig is dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.
Het besluit van 17 november 2021
5. Verweerder heeft de bijstandsuitkering aanvankelijk per 1 oktober 2021 ingetrokken, op de grond dat verzoeker niet op de afspraak bij verweerder is gekomen. Verweerder heeft dit besluit ingetrokken. Dit besluit staat derhalve niet meer ter beoordeling.
Het besluit van 6 december 2021
6. Ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 8:81, vierde lid, van de Awb hebben het bezwaar en het verzoek om voorlopige voorziening mede betrekking op het besluit van 6 december 2021.
7. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aan verzoeker is per 1 oktober 2013 een bijstandsuitkering toegekend naar de norm van een alleenstaande. Het adres dat verzoeker heeft opgegeven bij de aanvraag van de uitkering is [straat] [huisnummer] te [plaats] .
8. Verweerder heeft van de woningbouwvereniging de melding gekregen dat zij al een half jaar contact proberen te krijgen met verzoeker in verband met dringende werkzaamheden aan het pand [straat] [huisnummer] , maar dat verzoeker nergens op reageert. Naar aanleiding hiervan hebben medewerkers van de afdeling Handhaving en Fraude op 8 juli 2021 (tweemaal) en 21 september 2021 vergeefs een huisbezoek afgelegd. Alle keren werd door niemand de deur opengedaan. Voorts is het waterverbruik opgevraagd van verzoekers woning en gebleken is dat het verbruik sinds 2015 0m3 of 1m3 bedraagt. Verweerder heeft daarop verzoeker meermalen uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor van verweerder. Verzoeker is op 10 november 2021 op gesprek verschenen en heeft een verklaring afgelegd. In dit gesprek heeft hij onder meer verklaard dat hij eigenlijk niet thuis slaapt, maar bij zijn ouders en zijn vriendin verblijft. Aansluitend op het gesprek is een huisbezoek afgelegd op het uitkeringsadres van verzoeker. De medewerkers van de afdeling Handhaving en Fraude hebben op 3 december 2021 rapport uitgebracht van hun bevindingen. Naar aanleiding van dat rapport heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoeker per 10 november 2021 ingetrokken. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat verzoeker niet langer zijn hoofdverblijf heeft op zijn uitkeringsadres.
9.1.
Verzoeker heeft ter zitting aangevoerd dat er geen redelijke grond was voor een huisbezoek. In het dossier zit niet de melding dat hij niet op zijn woonadres zou wonen. Daarmee kan niet beoordeeld worden door wie de melding is gedaan en of de melding voldoende concreet was. Er is volgens verzoeker dus geen enkele controle mogelijk of er voldoende gronden waren voor een onderzoek.
9.2.
Van een redelijke grond voor een huisbezoek is volgens vaste rechtspraak sprake als vóór of uiterlijk bij aanvang van een huisbezoek duidelijk is dat op grond van concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens die van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand. Verder moet het voor het bijstandsverlenend orgaan niet mogelijk zijn om deze gegevens op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze te verifiëren (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:671).
9.3.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bestond er voor verweerder een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek. Nadat bij verweerder de melding van de woningbouwvereniging was binnengekomen dat verzoeker al een half jaar nergens op reageert, is op twee verschillende dagen door medewerkers van verweerder aangebeld bij de woning van verzoeker, maar werd er niet opengedaan. Twee personen die voor de woning zaten, vertelden dat er al jaren niemand meer woont op dit adres. Verzoeker is vervolgens uitgenodigd voor een gesprek en tijdens dat gesprek heeft hij verklaard dat hij eigenlijk niet thuis slaapt, maar vaak bij zijn moeder en vriendin in [plaats] slaapt, soms één week, soms een paar weken. Hij heeft verklaard zijn hoofdverblijf bij zijn ouders en zijn vriendin te hebben. Daar liggen ook zijn persoonlijke spullen. Verder was uit administratief onderzoek gebleken dat het waterverbruik sinds 2015 0m3 of 1m3 is, terwijl een gemiddeld verbruik voor een eenpersoonshuishouden 46m3 bedraagt. Op grond van deze feiten en omstandigheden was er voldoende reden om te twijfelen dat verzoeker zijn hoofdverblijf had op het door hem opgegeven uitkeringsadres, zodat een huisbezoek door verweerder was gerechtvaardigd.
10.1.
Verzoeker voert voorts aan dat uit het huisbezoek verkregen bewijs als onrechtmatig verkregen moet worden beschouwd, nu aan hem is verteld dat het weigeren van een huisbezoek gevolgen zal hebben. Aan hem had moet worden gezegd dat het weigeren gevolgen
kanhebben.
10.2.
De voorzieningenrechter volgt verzoeker hier niet in. In het dossier zit een door verzoeker ondertekend “registratieformulier huisbezoeken”. Op dit formulier staat vermeld dat het weigeren van het huisbezoek gevolgen kan hebben voor verzoeker. Verzoeker heeft op dit formulier zonder voorbehoud aangekruist dat hij toestemming heeft voor het huisbezoek. Dat hem is medegedeeld dat het weigeren gevolgen zal hebben voor zijn uitkering, leidt gelet op de onderzoeksbevindingen tot dan toe niet tot een ander oordeel.
11.1
Verzoeker voert aan dat verweerder tijdens het huisbezoek op 10 november 2021 heeft kunnen zien dat zijn woning in een slechte staat verkeert. Hij heeft in februari 2021 ook in een brief aan de gemeente gevraagd om in zijn woning te komen kijken, maar er is niemand langs gekomen. Deze situatie is echter tijdelijk, nu de woningbouwvereniging de woning zal renoveren. Niet valt terug te lezen dat hiermee rekening is gehouden. Bovendien ziet verzoeker niet in dat het recht op bijstand niet zou zijn vast te stellen. Vast staat namelijk dat hij bijstandsbehoeftig is. Er zou mogelijk alleen discussie kunnen zijn over de hoogte van de bijstandsuitkering.
11.2.
De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het hoofdverblijf van iemand ligt daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven ligt. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
11.3.
Verzoeker heeft tijdens het gesprek op het kantoor van verweerder verklaard dat hij eigenlijk niet thuis slaapt, dat hij vaak bij zijn moeder en zijn vriendin in [plaats] slaapt en dat dit soms één week en soms een paar weken is, dat zijn persoonlijke spullen daar ook liggen, dat zijn kleding door zijn ouders wordt gewassen, dat hij meestal bij zijn vriendin of vrienden eet, dat het water in zijn woning is afgesloten, dat hij twee keer per week bij zijn vriendin doucht en dat er niets in zijn koelkast staat.
11.4.
Uit het verslag van het huisbezoek blijkt dat in de woning geen persoonlijke spullen van verzoeker werden aangetroffen, dat er geen kleding van hem in de woning was, dat in de badkamer de douchekop was afgebroken en dat aan de kalkplekken op de grond was te zien dat er al geruime tijd geen water werd gebruikt. Verder zagen ook de wastafel en de wc er uitgedroogd uit. In de keuken stond geen koelkast en de keukenkasten waren leeg.
11.5.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bieden hetgeen verzoeker bij het gesprek bij verweerder heeft verklaard, de bevindingen van het huisbezoek en het zeer lage waterverbruik in onderling samenhang bezien voldoende grondslag voor het standpunt van verweerder dat verzoeker per 10 november 2021 niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Dat verzoeker niet in zijn woning kon verblijven vanwege de slechte staat van onderhoud is niet aannemelijk gemaakt, nu uit het verslag van het huisbezoek blijkt dat de woning weliswaar gebreken vertoonde maar niet in onbewoonbare staat verkeerde. Dat het water was afgesloten hield ook geen verband met de staat van het onderhoud, maar met het feit dat de rekeningen niet waren betaald.
11.6.
Nu verzoeker uit eigen beweging geen melding heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf niet meer heeft op het uitkeringsadres, heeft verzoeker de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden. Als gevolg hiervan is het recht op bijstand niet vast te stellen. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden voor intrekking van de bijstandsuitkering per 10 november 2021.
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2021.
De voorzieningenrechter is verhinderd
deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.