In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) had zien intrekken. De intrekking vond plaats per 1 oktober 2021 en werd later, op 6 december 2021, opnieuw bevestigd. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij in acute financiële nood verkeerde. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 14 december 2021, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van spoedeisend belang, gezien zijn financiële situatie. De intrekking van de bijstandsuitkering was gebaseerd op het feit dat verzoeker niet op een afspraak was verschenen en dat hij niet op zijn uitkeringsadres zou verblijven. Verweerder had een huisbezoek laten uitvoeren, omdat er twijfels bestonden over de juistheid van de door verzoeker verstrekte gegevens. Tijdens het huisbezoek werd vastgesteld dat verzoeker niet op zijn opgegeven adres woonde, wat leidde tot de conclusie dat de intrekking van de uitkering gerechtvaardigd was.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende grond was voor het huisbezoek en dat verzoeker zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat hij zijn hoofdverblijf niet meer op het uitkeringsadres had. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de intrekking van de bijstandsuitkering per 10 november 2021 rechtmatig was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.