In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een militair, en de minister van Defensie. Eiseres is ontslagen op basis van een rapport van de Koninklijke Marechaussee, waarin werd gesteld dat zij op heterdaad was betrapt op het gebruik van harddrugs in het openbaar. Eiseres ontkent echter het gebruik van harddrugs en stelt dat deze in haar handen zijn gedrukt door een onbekende man. Ze betoogt dat het ontslag in strijd is met de onschuldpresumptie, omdat de officier van justitie heeft afgezien van strafvervolging. Eiseres stelt ook dat er geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden en dat haar belangen onvoldoende zijn betrokken bij het ontslag.
De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende informatie heeft verzameld om tot een deugdelijke vaststelling van de feiten te komen. Het rapport van de Koninklijke Marechaussee bevatte te weinig details over de waarnemingen van de verbalisanten en er was geen kopie van het proces-verbaal bijgevoegd. De rechtbank benadrukt dat bij een ontslag zoals in deze zaak, er op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens overtuiging moet zijn dat de betrokken militair zich schuldig heeft gemaakt aan de verweten gedragingen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, en verklaart het beroep van eiseres gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd en verweerder wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.