ECLI:NL:RBDHA:2021:14439

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
21/4561
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een militair wegens gebruik van harddrugs en de zorgvuldigheid van het besluit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een militair, en de minister van Defensie. Eiseres is ontslagen op basis van een rapport van de Koninklijke Marechaussee, waarin werd gesteld dat zij op heterdaad was betrapt op het gebruik van harddrugs in het openbaar. Eiseres ontkent echter het gebruik van harddrugs en stelt dat deze in haar handen zijn gedrukt door een onbekende man. Ze betoogt dat het ontslag in strijd is met de onschuldpresumptie, omdat de officier van justitie heeft afgezien van strafvervolging. Eiseres stelt ook dat er geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden en dat haar belangen onvoldoende zijn betrokken bij het ontslag.

De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende informatie heeft verzameld om tot een deugdelijke vaststelling van de feiten te komen. Het rapport van de Koninklijke Marechaussee bevatte te weinig details over de waarnemingen van de verbalisanten en er was geen kopie van het proces-verbaal bijgevoegd. De rechtbank benadrukt dat bij een ontslag zoals in deze zaak, er op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens overtuiging moet zijn dat de betrokken militair zich schuldig heeft gemaakt aan de verweten gedragingen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, en verklaart het beroep van eiseres gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd en verweerder wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4561

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. M.P.K. Ruperti),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Zilverberg).

Procesverloop

In het besluit van 18 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres ontslagen.
In het besluit van 8 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 22 november 2021. Eiseres en haar gemachtigde waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder is ook kapitein mr. [A] verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres was werkzaam als militair. Verweerder heeft haar ontslagen omdat volgens een rapport van de Koninklijke Marechaussee (KMar) een proces-verbaal door de politie is opgemaakt waarin staat dat zij op heterdaad is betrapt op het gebruiken van harddrugs in het openbaar. Uit de door de KMar verstrekte informatie blijkt verder dat de harddrugs die bij eiseres zijn aangetroffen, XTC en cocaïne betreffen.
Wat vinden eiseres en verweerder in beroep?
2. Eiseres ontkent dat zij gebruik heeft gemaakt van harddrugs. Deze zijn slechts door een man in haar handen gedrukt, vermoedelijk omdat hij de politie zag aankomen. Eiseres wist op dat moment niet dat het ging om harddrugs. Verder stelt eiseres dat het ontslag haaks staat op de onschuldpresumptie omdat de officier van justitie heeft afgezien van strafvervolging. Door eiseres toch te ontslaan wordt de strafrechtelijke beoordeling van de officier van justitie in twijfel getrokken. Eiseres stelt zich daarnaast op het standpunt dat geen sprake is geweest van een zorgvuldige belangenafweging. In de eerste plaats zijn bij het overgaan tot ontslag haar belangen onvoldoende betrokken en in de tweede plaats staat het ontslag niet in verhouding tot haar (vermeende) gedragingen. Tot slot stelt eiseres dat zij vanwege een toezegging tijdens een hoorzitting erop mocht vertrouwen dat, in afwachting van nader onderzoek, zij vooralsnog niet zou worden ontslagen.
3.
Verweerder stelt dat voldoende aannemelijk is dat eiseres zich heeft ingelaten met harddrugs. Er is sprake van een proces-verbaal van een beëdigd opsporingsambtenaar en er is niets aangedragen waardoor moet worden getwijfeld aan de juistheid van de bevindingen van de opsporingsambtenaar. Daarnaast is volgens verweerder geen sprake van schending van de onschuldpresumptie. Van strafvervolging is afgezien op basis van een zogeheten beleids- of opportuniteitssepot. In dat geval is er wel voldoende bewijs, maar beslist het
Openbaar Ministerie (OM) om op gronden aan het algemeen belang ontleend niet te
vervolgen. Nu er in dit geval voldoende bewijs is, kan niet worden gezegd dat door het
ontslag twijfel wordt gezaaid over de juistheid van de beslissing van strafvervolging af te zien. Verder vindt verweerder dat uit het bestreden besluit blijkt dat de belangen van eiseres wel degelijk zijn afgewogen en dat het ontslag evenredig is aan de ernst van haar gedragingen. Tot slot stelt verweerder dat het beroep van eiseres op een toezegging niet (langer) tot de omvang van het geding behoort, omdat haar (toenmalige) gemachtigde deze beroepsgrond tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft ingetrokken.
Wat zijn de regels?
4. De rechtbank stelt voorop dat bij een ontslag zoals in deze zaak geldt dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de betrokken militair zich schuldig heeft gemaakt aan de gedraging die hem of haar wordt verweten. [1] Hierbij mag worden afgegaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Als die bevindingen worden betwist, moet worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, zodanige twijfel aan die bevindingen bestaat dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. [2]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder te weinig informatie heeft verzameld om van een deugdelijke vaststelling van de feiten uit te kunnen gaan. Om te beginnen vermeldt het rapport van de KMar vrijwel niets over de eigen waarnemingen van de verbalisanten ter plaatse of de omstandigheden waaronder deze verbalisanten eiseres hebben gezien. Evenmin is een kopie van het betreffende proces-verbaal (of relevante passages daaruit) bijgevoegd, waarin mogelijk meer te lezen valt over hetgeen is waargenomen. Daardoor bestaat onvoldoende inzicht in de feiten of omstandigheden op basis waarvan de verbalisant de conclusie heeft getrokken dat eiseres harddrugs heeft gebruikt en kan evenmin de lezing van eiseres worden getoetst aan de waarnemingen van de verbalisanten ter plaatse. Hoewel in de verstrekte informatie van de KMar ook passages uit een mutatie van een andere opsporingsambtenaar zijn te vinden, geven deze evenmin voldoende inzicht in de hiervoor bedoelde feiten of omstandigheden. De rechtbank neemt ook in aanmerking dat verweerder, zoals ook door zijn gemachtigde is bevestigd op de zitting, de mogelijkheid heeft meer strafrechtelijke informatie op te vragen als hij dat nodig acht. In een geval zoals dit, waarin de verweten gedraging stellig wordt ontkend en over deze gedraging nauwelijks feitelijke informatie voorhanden is, ligt het volgens de rechtbank dan ook op de weg van verweerder om meer gegevens te verkrijgen. Zeker nu het hier gaat om een ingrijpende maatregel als ontslag wegens wangedrag en nu verweerder ter zitting heeft bevestigd dat de wijze waarop en mate waarin eiseres zich heeft ingelaten met drugs, ondanks het strenge beleid, verschil kan maken bij het bepalen van de door verweerder te treffen maatregel. Het door het OM getroffen beleidssepot doet hier niet aan af.
6. Dat eiseres volgens verweerder niets heeft aangedragen waardoor moet worden getwijfeld aan de juistheid van het proces-verbaal, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het is immers (eerst) aan verweerder om aannemelijk te maken dat er sprake is van drugsgebruik dan wel het zich inlaten met harddrugs door eiseres. Zoals hiervoor is overwogen zijn daarvoor deugdelijk vastgestelde gegevens nodig. Nu er vooralsnog te weinig gegevens zijn om daarvan te kunnen spreken, kan de stelling dat eiseres aan zet is om aannemelijk te maken dat kan worden getwijfeld over de juistheid van het proces-verbaal, niet worden gevolgd.
Conclusie
7. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Het beroep van eiseres slaagt. De overige aangevoerde beroepsgronden hebben dan ook geen bespreking meer nodig. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Hoe nu verder?
8. Volgens de hoofdregel van het drugsbeleid leidt alleen al het aanwezig hebben van harddrugs tot ontslag wegens wangedrag. In dit geval staat vast dat eiseres in ieder geval harddrugs in haar handen heeft gehad, zoals zij heeft aangegeven. Verweerder heeft echter op de zitting toegelicht dat wanneer niet vast zou komen te staan dat eiseres harddrugs heeft gebruikt en de waarnemingen van de verbalisanten de verklaring van eiseres dat zij de drugs in haar handen kreeg gedrukt, in voldoende mate ondersteunen, het mogelijk is dat geen ontslag wegens wangedrag volgt. Het is aan verweerder om dit door het opvragen van aanvullende strafrechtelijke informatie nader te onderzoeken door bijvoorbeeld te bezien of en in hoeverre deze informatie het relaas van eiseres ondersteunt. Hierbij kan worden gedacht aan de verklaring die kennelijk bij de politie is afgelegd door de man die volgens eiseres de drugs in haar handen heeft gedrukt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat, naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal immers nog nader onderzoek moeten verrichten. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Vergoeding van het griffierecht en de proceskosten
9. Op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
10. Omdat het beroep gegrond is zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.496,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor aanwezigheid op de zitting, wegingsfactor 1, met een waarde van € 748,- per punt).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181, - aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in beroep tot een bedrag van
€ 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Aaron, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 december 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:921).
2.Zie bij wijze van voorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 november 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2574).