ECLI:NL:RBDHA:2021:14417

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
NL21.1520
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 20 november 2020 opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting niet nodig was en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko was, onder andere vanwege de coronamaatregelen die de reisbeperkingen beïnvloedden. Hij voerde aan dat er in de afgelopen vier jaar bijna 70 keer naar de Marokkaanse ambassade was gerappelleerd zonder resultaat. Verweerder, de Staatssecretaris, betwistte dit en stelde dat er voldoende voortvarend was gehandeld, met een lopende laissez-passeraanvraag en meerdere vertrekgesprekken met eiser.

De rechtbank overwoog dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan het zicht op uitzetting. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende inspanningen had geleverd en dat de coronamaatregelen geen blijvende belemmering vormden voor de uitzetting.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.1520
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.M. Polman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: D. Berben).

Procesverloop

Verweerder heeft op 20 november 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft verweerder daarop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en is geboren op [1996].
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 14 december 2020 (in de zaak NL20.20386) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die
uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser verzoekt de rechtbank te toetsen of redelijk vooruitzicht op verwijdering aanwezig is en of verweerder voldoende voortvarend werkt aan zijn verwijdering. Daarbij voert eiser aan dat uit het voortgangsverslag blijkt dat over een periode van circa 4 jaar bijna 70 keer is gerappelleerd naar de Marokkaanse ambassade, wat impliceert dat er geen zicht is op uitzetting. Daarnaast ontbreekt het zicht op uitzetting naar Marokko als gevolg van de beperkte reismogelijkheden door de maatregelen in verband met het coronavirus waardoor al geruime tijd niet of nauwelijks wordt gevlogen op Marokko. Sommige steden zijn zo goed als afgesloten, zoals Casablanca en Marrakesh. Verweerder heeft volgens eiser niet onderbouwd op grond waarvan wel wordt geoordeeld dat zicht op uitzetting aanwezig wordt geacht.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voldoende voortvarend is gehandeld. Er liep reeds een laissez-passeraanvraag bij de Marokkaanse autoriteiten. Op 2 december 2020 heeft verweerder aanvullende informatie betreffende laissez-passeraanvraag naar de Marokkaanse autoriteiten verzonden. Verder heeft verweerder sinds de sluiting van het vorige onderzoek ter zitting schriftelijk gerappelleerd op 16 december 2020, 6 januari 2021 en 27 januari 2021 en vertrekgesprekken met eiser gevoerd op 23 december 2020 en 29 januari 2021. Tevens meent verweerder dat er voldoende zicht is op uitzetting voor eiser naar Marokko binnen een redelijke termijn. De laissez-passeraanvraag van 27 september 2017 loopt nog steeds en verweerder blijft rappelleren. Eiser zit pas weer sinds 20 november 2020 in bewaring en heeft op geen enkele manier inspanningen verricht om actief en volledig mee te werken aan zijn vertrek. Uit de vertrekgesprekken blijkt volgens verweerder dat hij alleen zou willen terugkeren als hij in vrijheid wordt gesteld en ook dat hij tot op heden geen enkele actie heeft ondernomen om aan documenten te komen. Volgens verweerder is niet gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten niet bereid zouden zijn een laissez passer voor eiser af te geven. Daarnaast geldt ten aanzien van Marokko in het algemeen nog steeds dat sprake is van zicht op uitzetting. Verweerder stelt zich tot slot op het standpunt dat de maatregelen rondom het coronavirus niet maken dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is komen te ontbreken en dat het coronavirus een tijdelijk beletsel is. Bovendien is er op dit moment nog geen reisdocument voor eiser beschikbaar en komt de vraag naar eventuele feitelijke belemmeringen voor uitzetting pas aan de orde als de vlucht kan worden geboekt. Verweerder verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 29 april 20201.
6. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. De rechtbank verwijst allereerst naar wat zij heeft overwogen in de vorige uitspraak van 14 december 2020 (in de zaak NL20.20386) over het zicht op uitzetting en de (tijdelijkheid van de) coronaperikelen en ziet geen aanleiding nu anders te oordelen. Daaraan voegt de rechtbank toe dat uit de beschikbare stukken blijkt dat het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten loopt. Verweerder rappelleert regelmatig naar de stand van zaken, laatstelijk op 27 januari 2021. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten op voorhand te kennen hebben gegeven geen laissez passer ten behoeve van eiser te zullen verstrekken. Weliswaar duurt het onderzoek
bij de Marokkaanse autoriteiten geruime tijd, maar dit is op zichzelf niet doorslaggevend en wil naar de huidige stand van zaken niet zeggen dat het is uitgesloten dat er een laissez passer door de Marokkaanse autoriteiten wordt verstrekt. De rechtbank overweegt daarbij dat verweerder voor de afgifte van een laissez passer afhankelijk is van de autoriteiten en hierop slechts beperkte invloed kan uitoefenen. Verder blijkt dat verweerder meerdere vertrekgesprekken heeft gevoerd met eiser, voor het laatst op 29 januari 2021. De rechtbank overweegt dat verweerder niet meer uitzettingshandelingen had hoeven te verrichten dan hij heeft gedaan. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting heeft gewerkt. Deze beroepsgronden slagen daarom niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van H. Achrak, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
10 februari 2021

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.