In deze zaak, geregistreerd onder de nummers AWB 20/8095 en AWB 20/8096, hebben eisers, afkomstig uit Libië, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen. De rechtbank heeft op 9 november 2021 de zitting gehouden, waarbij eisers, bijgestaan door hun gemachtigden, aanwezig waren. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was ook vertegenwoordigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eisers op 1 mei 2019 door verweerder is afgewezen, omdat zij niet beschikten over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Eisers hebben bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek eerder toegewezen.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante wetgeving en beleidsregels omtrent de Afsluitingsregeling en de contra-indicaties voor verblijfsvergunningen besproken. De rechtbank oordeelt dat de intrekkingsprocedure van de asielvergunning van de vader van eisers, die in 2014 met terugwerkende kracht is ingetrokken, niet zonder meer aan eisers kan worden tegengeworpen. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden van eisers bijzonder zijn en dat de strikte naleving van de beleidsregel onevenredig nadeel oplevert. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheden van eisers onvoldoende aanleiding vormen om van het beleid af te wijken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook aandacht moet worden besteed aan de proceskosten in verband met de bezwaarfase.