In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de gestelde seksuele geaardheid van de eiser ongeloofwaardig werd geacht. Eiser, geboren in 1985, heeft aangevoerd dat hij homoseksueel is en problemen heeft ondervonden in Nigeria na betrapt te zijn met zijn partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag op basis van de Werkinstructie 2019/17 heeft beoordeeld, waarbij het persoonlijke verhaal van de eiser een belangrijke rol speelt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet ten onrechte de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid van de eiser in twijfel heeft getrokken. Eiser heeft summier verklaard over zijn relatie met zijn baas en zijn gevoelens, wat de staatssecretaris als onvoldoende heeft beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor uitstel van vertrek, omdat de medische klachten van eiser niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.