In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod, alsook tegen een maatregel van bewaring. Eiser, een Albanese nationaliteit, had op 2 december 2021 een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd gekregen, alsook de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarbij hij ook verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 8 december 2021, waaraan eiser via een beeldverbinding deelnam, heeft hij zijn standpunten toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de verzoeken van eiser om het beroep aan te houden en het onderzoek te heropenen afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond dat hij familie in de EU had, wat zijn verzoek zou onderbouwen.
Eiser voerde aan dat hij niet correct was gehoord over de inbewaringstelling, omdat hij pas aan het einde van het gehoor op de hoogte was gesteld van deze maatregel. De rechtbank oordeelde dat eiser niet eenduidig was geïnformeerd over zijn recht op rechtsbijstand, wat in strijd was met de wetgeving. Echter, de rechtbank concludeerde dat deze schending van het verdedigingsbeginsel niet automatisch leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De rechtbank overwoog dat eiser niet had aangetoond dat hij door deze schending daadwerkelijk de mogelijkheid was ontnomen om zich te verweren, en dat de beroepen ongegrond moesten worden verklaard. De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.