ECLI:NL:RBDHA:2021:14109

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
NL21.6779
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft tijdens de procedure alsnog positief beslist op de aanvraag van verzoekster. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb beroep mogelijk is tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die op 11 juli 2020 in werking is getreden, is van belang voor deze zaak. Deze wet bepaalt dat artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb niet van toepassing is op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De rechtbank concludeert dat in dit geval sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 3 van de Tijdelijke wet, waardoor de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van het beroep.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder aan verzoekster tegemoet is gekomen. Verweerder is veroordeeld in de proceskosten die verzoekster heeft moeten maken, vastgesteld op € 374,-. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat de ingebrekestelling van verzoekster zijn werking heeft verloren, omdat verweerder nog steeds niet had beslist op de aanvraag van verzoekster op het moment van het instellen van het beroep. De procedure is pas geëindigd met het inwilligende besluit van verweerder en de daaropvolgende intrekking van het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6779
uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzoek op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen

[Naam], verzoekster,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Hangende dit beroep heeft verweerder alsnog inwilligend beslist op de aanvraag van verzoekster.
Verzoekster heeft het beroep vervolgens ingetrokken en de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Verzoekster heeft hierop gereageerd.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54 , eerste lid, van de Awb uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Uit artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb volgt dat beroep mogelijk is tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
2. Op 11 juli 2020 is de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (de Tijdelijke wet) in werking getreden. Op grond van artikel 1 van de Tijdelijke wet - voor zover hier van belang - is artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb niet van toepassing op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw. Op grond van artikel 3 van de Tijdelijke wet - voor zover hier van belang - blijft artikel 1 buiten toepassing indien verweerder vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw 2000 en hij vóór die datum van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb heeft ontvangen.
3. Verzoekster heeft op 28 oktober 2018 een asielaanvraag gedaan. Verweerders besluit hierop van 8 november 2018 is bij uitspraak van 5 juni 2019 van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch vernietigd. Deze uitspraak is in hoger beroep op 22 april 2020 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd. Dit betekende dat verweerder een nieuw besluit op de aanvraag van verzoekster moest nemen.
Deze rechtbank heeft hierna bij uitspraken van 21 augustus 2020 (zittingsplaats Utrecht) en 10 maart 2021 (zittingsplaats Middelburg) beroepen van verzoekster tegen het niet tijdig (opnieuw) beslissen op haar aanvraag gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen respectievelijk acht en drie weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Daarbij is in de genoemde uitspraak van 21 augustus 2020 vastgesteld dat verzoekster verweerder op 23 april 2020 in gebreke heeft gesteld.
4. Uit het voorgaande volgt dat in dit geval sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 3 van de Tijdelijke wet en dat er dus geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de rechtbank niet bevoegd was om kennis te nemen van het beroep, zoals verweerder stelt.
Verweerder stelt met een verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1027) dat de genoemde ingebrekestelling van 23 april 2020 zijn werking heeft verloren met de uitspraak van
21 augustus 2021. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Van belang is daarvoor dat verweerder op het moment van het instellen van het inmiddels ingetrokken (derde) beroep nog altijd niet had beslist op de aanvraag van verzoekster en daarmee de beide uitspraken van de rechtbank hierover heeft genegeerd. Naar het oordeel van de rechtbank is de procedure die verzoekster heeft willen inleiden met het in gebreke stellen van verweerder dan ook pas geëindigd met het inwilligende besluit van verweerder en de daaropvolgende intrekking van het (derde) beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit.
5. Vaststaat dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder aan verzoekster tegemoet is gekomen. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.