ECLI:NL:RBDHA:2021:14072

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
NL21.1489
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en rechtsbijstand in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Deniz, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 29 januari 2021 was genomen. Dit besluit hield in dat de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat er onregelmatigheden waren opgetreden met betrekking tot zijn recht op rechtsbijstand tijdens de ophouding, omdat er geen fysieke bespreking had plaatsgevonden met zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde echter dat eiser voldoende juridische bijstand had gekregen, aangezien hij telefonisch contact had kunnen hebben met zijn gemachtigde. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat eiser in zijn belangen was geschaad.

Daarnaast betwistte eiser de gronden voor de bewaring, maar de rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende had onderbouwd dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en concludeerde dat de zware gronden voor de bewaring, zoals het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en het niet meewerken aan de overdracht aan Italië, voldoende waren gemotiveerd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 15 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.1489
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. R. Deniz),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen met een skypeverbinding op 8 februari 2021. Vervolgens is het onderzoekt ter zitting geschorst omdat er geen tolk beschikbaar was. Op 9 februari 2021 is het onderzoek hervat via een skypeverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A.M.R. Zeevaarder.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Rechtsbijstand ten tijde van de ophouding
1. Allereerst stelt eiser dat er ten aanzien van het recht op rechtsbijstand onregelmatigheden hebben plaatsgevonden tijdens de ophouding. Door het handelen van verweerder heeft er geen fysieke bespreking plaatsgevonden tussen gemachtigde en eiser. Verweerder heeft hiermee het verlenen van rechtsbijstand bemoeilijkt.
2. Verweerder betwist de stelling van eiser en verklaart ter zitting dat hij navraag heeft gedaan bij de betrokken ambtenaar (de heer [A] ). De ambtenaar bevestigde dat wat in het proces-verbaal van het gehoor vóór inbewaringstelling is beschreven. In het proces-verbaal staat vermeld dat er in overleg met de gemachtigde is besloten om eiser telefonisch rechtsbijstand te verlenen voorafgaand aan het gehoor.
3. Desgevraagd heeft eiser ter zitting niet duidelijk gemaakt welke juridische consequentie naar zijn mening aan zijn beroepsgrond moet worden verbonden. De rechtbank oordeelt dat uit het digitale dossier blijkt dat eiser in de gelegenheid is gesteld om telefonisch contact met zijn gemachtigde te hebben en aldus juridische bijstand heeft gekregen. Ook blijkt uit het proces-verbaal niet dat eiser in zijn belangen is geschaad of dat het gehoor anderszins problematisch is verlopen. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser alle gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd betwist.
Allereerst stelt eiser dat grond 3a ten onrechte aan de maatregel ten grondslag is gelegd omdat hij heeft aangegeven dat hij een Italiaanse identiteitskaart heeft. Verweerder heeft hiervan tijdens de Dublinprocedure ook een kopie gezien op de telefoon van eiser.
Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door na te laten hier meer onderzoek naar te doen, aldus eiser.
6. De rechtbank oordeelt dat eiser volstrekt niet heeft onderbouwd dat hij een Italiaans verblijfsdocument/identiteitskaart heeft. Eiser weigert stelselmatig om de documenten te overleggen aan verweerder. Als eiser een geldig reisdocument in zijn bezit heeft en zelfstandig kan vertrekken uit Nederland, dient hij dit aan te tonen. Er rust geen verplichting op verweerder om dit nader te onderzoeken. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Eiser voert daarnaast aan dat er niet is voldaan aan de dubbele motiveringsplicht ten aanzien van de bewaringsgronden die op verweerder rust. Uit de motivering van de gronden in de maatregel blijkt namelijk niet voldoende dat er een significant risico op onttrekking is.
8. Verweerder wijst in dit kader terecht op de afdelingsuitspraak van 25 maart 20203, waarin de Afdeling heeft bepaald dat een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van de zware gronden blijkt voldoende is voor het bestaan van een (significant) risico op
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
onttrekking. Verweerder heeft dus ten aanzien van de zware gronden geen dubbele motiveringsplicht. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt de feitelijke juistheid van grond 3a voldoende uit de motivering van de maatregel van bewaring. Eiser was niet in het bezit van geldige reisdocumenten toen hij Nederland inreisde en is Nederland dus niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen. Eiser heeft op 12 oktober 2020 een overdrachtsbesluit ontvangen en hij geeft zowel in het vertrekgesprek van 8 januari 2021 als in het gehoor vóór de inbewaringstelling van 29 januari 2021 aan dat hij niet terug wil keren naar Italië. Daarnaast heeft eiser geen actie ondernomen om zijn zelfstandige terugkeer te bewerkstelligen. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat eiser geen medewerking verleent aan zijn overdracht aan Italië. De zware grond 3k is dus feitelijk juist en voldoende gemotiveerd in de maatregel van bewaring.
9. De zware gronden onder 3a en 3k zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.4 Deze twee gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen en de overige bewaringsgronden bespreekt de rechtbank daarom niet.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
4 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1190).
15 februari 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.