ECLI:NL:RBDHA:2021:14019

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
AWB 21/4278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling eigen bijdrage kosten COA-opvang en de status van dwangsom als immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de eigen bijdrage die eiseres, het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), moet betalen voor de opvang van haar en haar dochter. Eiseres heeft een dwangsom van €19.600,- ontvangen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) voor het niet-tijdig beslissen in een verblijfsprocedure, maar heeft deze niet gemeld bij het COA. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eigen bijdrage van €4.673,33 correct is vastgesteld op basis van de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen (Reba). Eiseres betoogde dat de dwangsom als immateriële schadevergoeding moet worden aangemerkt, maar de rechtbank oordeelde dat de dwangsom geen vergoeding voor leed is, maar een prikkel voor het bestuursorgaan om tijdig te beslissen. De rechtbank concludeert dat de dwangsom als vermogen moet worden aangemerkt en dat eiseres geen recht heeft op vermindering van de eigen bijdrage op basis van niet-gemelde schulden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de vastgestelde eigen bijdrage.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/4278
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 1982, eiseres
(gemachtigde: mr. A. Hashem Jawaheri),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder

(gemachtigde: mr. A. Tardjopawiro).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres een vergoeding van kosten voor de opvang (eigen bijdrage) van € 4.673,33 dient te betalen.
Op 19 juli 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2021. Eiseres en haar gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
Eiseres verblijft sinds juli 2018 met haar dochter van 9 jaar in opvanglocaties van het COa.
1.2.
Op 9 maart 2021 heeft eiseres een dwangsom van €19.600,- ontvangen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) voor het niet-tijdig beslissen in een verblijfsprocedure. Eiseres heeft de door haar ontvangen dwangsom niet bij het COa gemeld.
1.3.
Verweerder heeft vervolgens van de IND de melding ontvangen dat de IND de dwangsom aan eiseres heeft betaald.
1.4.
In het bestreden besluit heeft verweerder besloten dat de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen (Reba) op eiseres van toepassing is over de peilmaand 1 maart 2021 tot 31 maart 2021. Verweerder heeft de eigen bijdrage voor eiseres en haar dochter vastgesteld op € 806,98 per maand hetgeen – rekening houdend met een vrijgesteld vermogen en een vermogensafname per maand – neerkomt op een totaalbedrag van € 4.673,33.
De beoordeling van het geschil
2. Tussen partijen is niet in geschil dat, indien eiseres beschikt over een vermogen groter dan de vermogensgrens, zij een vergoeding verschuldigd is in de kosten van de opvang. [1] Tussen partijen is wel in geschil of eiseres een vermogen heeft (gehad) boven de vermogensgrens en of zij dus wel een eigen bijdrage moet betalen.
Immateriële schadevergoeding?
3.1.
Eiseres voert ten eerste aan dat de dwangsom een vergoeding is voor het leed dat haar is aangedaan door de lange beslistermijn. De dwangsom moet daarom aangemerkt worden als een vergoeding voor immateriële schade waardoor het bedrag buiten het, voor de vaststelling van de eigen bijdrage relevante, vermogen van eiseres valt, aldus eiseres.
3.2.
Op grond van artikel 7 lid 2 aanhef en onder e van de Reba, wordt niet als eigen vermogen in aanmerking genomen: vergoedingen voor immateriële schade voor zover dit, gelet op de aard en de hoogte van de uitkering, vanuit een oogpunt van het verlenen van verstrekkingen als bedoeld in artikel 9 van de Rva, verantwoord is.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat de aan eiseres uitgekeerde dwangsom niet als een dergelijke immateriële schadevergoeding kan worden gezien. In tegenstelling tot wat eiseres aanvoert betreft de dwangsom namelijk geen vergoeding voor het leed dat eiseres is aangedaan. Een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht heeft uitsluitend als doel het bestuursorgaan te prikkelen tijdig te beslissen en kan daarom niet worden aangemerkt als of gelijkgesteld worden met een schadevergoeding. [2] Een toegekende dwangsom staat ook niet in de weg aan vergoeding van geleden materiële en/of immateriële schade als gevolg van trage besluitvorming door het bestuursorgaan. [3]
3.4.
De dwangsom moet dus worden aangemerkt als vermogen voor de vaststelling van de eigen bijdrage en valt niet binnen de uitzondering voor immateriële schadevergoedingen in artikel 7 lid 2 aanhef en onder e van de Reba.
Schulden
4.1.
Eisers voert ten tweede aan dat verweerder ten onrechte haar schulden niet heeft meegenomen in de vaststelling van haar vermogen.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Omdat eiseres heeft nagelaten de ontvangen dwangsom te melden, heeft verweerder bij de vaststelling van de hoogte van het vermogen geen rekening kunnen houden met de gestelde schulden. Maar ook achteraf is niet gebleken dat eiseres schulden heeft. Eiseres verwijst naar door haar overgelegde bankafschriften maar hieruit blijken de schulden niet. Er wordt bijvoorbeeld niet duidelijk wat voor schulden het zijn, bij wie eiseres schulden zou hebben en binnen welke termijn eiseres deze schulden zou moeten afbetalen. Eiseres heeft in dit kader verder niets onderbouwd. Verweerder heeft daarom bij de vaststelling van haar vermogen geen rekening hoeven houden met schulden van eiseres.
Conclusie
5.1.
De beroepsgronden leiden niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Dat betekent dat verweerder dat verweerder het vermogen van eiseres en de eigen bijdrage van € 4.673,33 juist heeft vastgesteld.
5.2.
Het beroep is ongegrond.
5.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.E. Delhaes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Dit op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) en de Reba.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1429.
3.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1429 en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.