ECLI:NL:RBDHA:2021:14002

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/3008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van omgevingsvergunning en niet-ontvankelijkheid beroep wegens ontbreken procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, eigenaresse van woningen, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij de omgevingsvergunning voor het veranderen van gevels van woningen is ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang. Dit is het gevolg van de intrekking van de omgevingsvergunning, waardoor het belang van eiseres bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep is komen te vervallen. De rechtbank overweegt dat er geen nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend en dat de omgevingsvergunning waarnaar eiseres verwijst, betrekking heeft op andere panden en activiteiten. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming, en de rechtbank concludeert dat er geen procesbelang is. De rechtbank bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3008

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Yildirim).
Als derde-partij heeft aan geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V.,
(gemachtigden: A.W. Langeveld, R. van den Heuvel en M. Lentze).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde partij een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de gevels van de woningen en winkels gelegen aan de [straat 1] [huisnmmers] en de [straat 2] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] te [plaats] door het gedeeltelijk vervangen van de kozijnen.
Bij besluit van 13 maart 2020, verzonden op 19 maart 2020, (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit herroepen in die zin dat dit besluit wordt ingetrokken voor zover dit betrekking heeft op de woningen aan de [straat 1] [huisnummers 1] . Voor het overige is het primaire besluit in stand gelaten.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft op 11 juli 2019 een omgevingsvergunning verleend aan derde partij voor het veranderen van de gevels van de panden gelegen aan de [straat 1] [huisnmmers] en de [straat 2] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] te [plaats] door het gedeeltelijk vervangen van de kozijnen.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 12 maart 2020 het primaire besluit herroepen in die zin dat het primaire besluit wordt ingetrokken voor zover dit betrekking heeft op de woningen aan de [straat 1] [huisnummers 1] . Voor het overige wordt het primaire besluit in stand gelaten.
4. Eiseres heeft desgevraagd bij brief van 25 oktober 2021 aan de rechtbank medegedeeld dat het feit dat verweerder de omgevingsvergunning heeft ingetrokken voor zover deze betrekking heeft op de woningen waarvan eiseres eigenaresse is, namelijk de woningen aan de [straat 1] [huisnummers 2] te [plaats] , geen aanleiding geeft om haar beroep in te trekken. Ter onderbouwing heeft zij, kort en zakelijk weergegeven, gesteld dat zij een persoonlijk belang heeft bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van de op 11 juli 2019 verleende omgevingsvergunning. Verweerder hecht namelijk structureel meer waarde aan de belangen van de derde partij dan aan die van de eigenaren, de bewoners en de omwonenden. Ook heeft eiseres schade geleden als gevolg van de uitvoering van de, naar de rechtbank begrijpt, bij de omgevingsvergunningen van
11 juli 2019 en 23 oktober 2019 toegestane activiteiten. Voorts wordt door verweerder, in plaats van gehoor te geven aan het oordeel van de voorzieningenrechter in de zaak met zaaknummer SGR 20/4414 [1] , een nieuwe omgevingsvergunningen verleend met betrekking tot dezelfde activiteiten. Eiseres verwijst hierbij naar de op 13 juli 2021 verleende omgevingsvergunning met betrekking tot het veranderen van de woningen aan de [straat 1] 93a, 97a, 105a, 109 en de [straat 2] [huisnummer 1] te [plaats] door het wijzigen van de indeling, het maken van constructieve doorbraken, trappen en het plaatsen van een bouwlaag ten behoeve van vijf nieuwe woningen.
5.1
De rechtbank stelt vast dat bij het bestreden besluit de bij het primaire besluit verleende omgevingsvergunning is ingetrokken voor zover deze betrekking had op de woningen aan de [straat 1] [huisnummers 2] te [plaats] . Dit betekent dat er geen omgevingsvergunning meer van kracht is voor het veranderen van de gevels door het gedeeltelijk vervangen van de kozijnen van de woningen waarvan eiseres eigenaresse is. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] heeft de omstandigheid dat de omgevingsvergunning, waarop het ingestelde beroep van eiseres betrekking had, is ingetrokken, in beginsel tot gevolg dat het belang van eiseres bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep is komen te vervallen. Met het herroepen van de vergunning is immers bereikt wat eiseres met het instellen van haar beroep in deze procedure heeft beoogd. Dit kan anders zijn wanneer de omgevingsvergunning betrekking heeft op terugkerende of toekomstige gelijksoortige activiteiten, waarbij het inhoudelijke oordeel van de rechtbank kan worden betrokken bij deze toekomstige besluiten. Een dergelijke situatie doet zich in dit geval niet voor. Voor het (gedeeltelijk) veranderen van de kozijnen van de woningen die eigendom van eiseres zijn, is geen nieuwe aanvraag ingediend dan wel een nieuwe omgevingsvergunning verleend. De op 13 juli 2021 verleende omgevingsvergunning waarnaar eiseres in haar brief van 25 oktober 2021 verwijst, heeft betrekking op andere panden, die niet in eigendom zijn van eiseres, en op andere activiteiten dan het vervangen van kozijnen. Nu de nieuwe omgevingsvergunning op andere panden en activiteiten ziet, is ook geen sprake van de situatie waarin het beroep van eiseres, al dan niet van rechtswege, mede gericht kan worden geacht tegen die omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning van 13 juli 2021 kan derhalve geen rol spelen in deze procedure. Er is dan ook geen sprake van een situatie waarin het oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van de in 2019 verleende omgevingsvergunning nog zou kunnen worden betrokken bij toekomstige besluiten.
5.2
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat ook procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep kan bestaan indien de betrokkene stelt dat hij schade heeft geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Daarvoor is wel vereist dat door de betrokkene tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat deze schade is geleden als gevolg van het bestreden besluit. Indien de beweerdelijk geleden schade niet het gevolg kan zijn van het in het geding zijnde besluit, kan aan het stellen van die schade geen procesbelang worden ontleend. [3] Eiseres heeft aangevoerd dat haar procesbelang mede is gelegen in de omstandigheid dat zij schade heeft geleden als gevolg van de uitvoering van de, naar de rechtbank begrijpt, bij de omgevingsvergunningen van 11 juli 2019 en
23 oktober 2019 toegestane activiteiten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat de gestelde schade het gevolg is van die vergunningen. Zij heeft enkel gesteld dat tijdens het uitvoeren van niet nader gespecificeerde werkzaamheden schade is aangebracht aan de panden die zij bezit. Ter onderbouwing heeft zij een aantal foto’s verstrekt. Aan de hand van deze informatie kan niet worden vastgesteld waar de beweerdelijke schade uit bestaat, wanneer deze schade precies is ontstaan en om welk schadebedrag het gaat. Verder kan eventueel ontstane schade als gevolg van het uitvoeren van de bij de omgevingsvergunning van 23 oktober 2019 vergunde werkzaamheden niet bij deze procedure betrokken worden. In deze procedure staat namelijk enkel de (herroepen) omgevingsvergunning van 19 juli 2019 centraal. De rechtbank komt tot de conclusie dat de gestelde schade geen aanleiding geeft voor het aannemen van procesbelang. Hetzelfde geldt voor de door eiseres geformuleerde klachten over het handelen van derde partij. Wat er ook zij van die klachten, dit werpt geen ander licht op de vraag over het procesbelang die in deze procedure aan de orde is.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Wel ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij aan de rechtbank verzoeken omtrent het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 13 augustus 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:7628.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2068.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1333 en 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:455.