In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Den Haag, betreft het een regreszaak tussen verzekeraars naar aanleiding van een verkeersongeval op 14 juli 2014 waarbij een minderjarig kind, [minderjarige], ernstig letsel opliep. De eiser, UVM Verzekeringsmaatschappij N.V., vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat de vader van [minderjarige], [gedaagde], hoofdelijke aansprakelijk was voor de schade die [minderjarige] had geleden. UVM stelde dat de vader onrechtmatig had gehandeld door onvoldoende voorzorgsmaatregelen te treffen om een aanrijding te voorkomen, terwijl de vader op dat moment zijn auto aan de straatzijde had geparkeerd en toezicht hield op zijn kinderen.
De rechtbank heeft de feiten en het verloop van de procedure in detail onderzocht. Het ongeval vond plaats toen [minderjarige] uit eigen beweging vanachter een openstaand portier de rijbaan op liep, terwijl de vader en de oom toezicht hielden. De rechtbank oordeelde dat de vader niet onzorgvuldig had gehandeld, omdat hij zijn kind instructies had gegeven en de situatie niet inherent onveilig was. De rechtbank benadrukte dat er een verhoogde aansprakelijkheidsdrempel geldt voor ouders, wat betekent dat zij niet snel onrechtmatig handelen jegens hun kinderen. De rechtbank concludeerde dat de vader niet aansprakelijk was voor de schade van [minderjarige] en wees de vorderingen van UVM af.
UVM werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die tot op heden zijn begroot op € 1.430,--. De rechtbank verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.