ECLI:NL:RBDHA:2021:13848

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
20/3195
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en beoordeling van WIA-uitkering in het kader van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S. Salhi, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door M.A. Brouwer. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd na uitval uit haar werk als helpende thuiszorg vanwege gezondheidsklachten, waaronder colitis ulcerosa. In het primaire besluit van 4 december 2019 werd haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 47,04%. Eiseres was het niet eens met deze beoordeling en heeft bezwaar aangetekend, wat leidde tot een bestreden besluit op 16 april 2020 waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 29 juli 2021 behandeld. Eiseres voerde aan dat haar arbeidsongeschiktheid was onderschat en dat de geduide functies niet passend waren. De rechtbank oordeelde dat de besluiten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren genomen en dat de medische rapporten voldoende duidelijk waren. De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de juistheid van de medische oordelen en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) adequaat was opgesteld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct was beoordeeld en dat de geduide functies geschikt waren voor eiseres. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3195

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Salhi),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

In het besluit van 4 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder per 21 oktober 2019 aan eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend.
In het besluit van 16 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres was laatstelijk werkzaam als helpende thuiszorg. In 2017 is zij uitgevallen voor haar werk met buikklachten ten gevolge van colitis ulcerosa, vermoeidheid, duizeligheid en hartkloppingen. Na het doorlopen van de wachttijd heeft eiseres op 29 juli 2019 een aanvraag voor een WIA-uitkering gedaan.
2.1
Aan eiseres is in het primaire besluit een WIA-uitkering (loongerelateerde WGA-uitkering) toegekend gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 47,04%.
2.2
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Eiseres voert aan dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Haar klachten zijn onderschat door de primaire verzekeringsarts, waardoor deze onvoldoende beperkingen heeft aangenomen. De geduide functies kan zij dan ook niet verrichten. Ter onderbouwing heeft eiseres medische stukken van de behandelend arts bij het LUMC overgelegd.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekerings-artsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegen-strijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2.
De primaire verzekeringsarts heeft eiseres gezien op het spreekuur van 29 oktober 2019. Eiseres is op het spreekuur psychisch onderzocht; een lichamelijk onderzoek werd niet nodig geacht gezien de voorliggende gegevens. De primaire verzekeringsarts heeft ook dossieronderzoek verricht. Van zijn bevindingen heeft de primaire verzekeringsarts op 31 oktober 2019 een rapport uitgebracht. De primaire verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de voornaamste beperking van eiseres erin is gelegen dat zij is aangewezen op werkzaamheden die in fysieke zin weinig energie vergen. Ook dient gebruik van het toilet laagdrempelig te zijn. Verder is er tijdelijk een urenbeperking geïndiceerd voor 4 uur per dag vanwege zowel beperkte energie als om preventieve redenen. De primaire verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
4.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) op 18 maart 2020 een rapport uitgebracht. De verzekeringsarts b&b heeft blijkens dat rapport dossieronderzoek verricht waarbij ook de door eiseres in bezwaar overgelegde brief van de radioloog van 17 december 2019 is betrokken. Daarin wordt vermeld dat er een verdenking is op spondylolysis L4-L5, maar zonder dat er aanwijzingen zijn voor een wervelverschuiving. De verzekeringsarts b&b oordeelt dat het voor te stellen is dat, hoewel het radiologisch onderzoek van na de datum in geding stamt, de spondylolysis eerder al aspecifieke rugpijnklachten gaf. Daarom heeft de verzekeringsarts b&b de FML aangevuld met betrekking tot zware fysieke inspanning. Hoewel de overigens door eiseres ervaren klachten en belemmeringen invoelbaar zijn, ziet de verzekeringsarts b&b binnen de verzekeringsgeneeskundige kaders geen argumenten om het door de primaire verzekeringsarts ingenomen standpunt te herzien.
5.1.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig of volledig is geweest. Eiseres is door de primaire verzekeringsarts gezien en psychisch onderzocht. De primaire verzekeringsarts heeft zorgvuldig gemotiveerd waarom hij heeft afgezien van lichamelijk onderzoek. De rapporten van beide verzekeringsartsen geven er blijk van dat alle klachten van eiseres betrokken zijn in het eindoordeel. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien. Ook zijn de door eiseres aangeleverde medische stukken bij de oordeelsvorming betrokken.
5.2.
De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert ook geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. Naar aanleiding van de door eiseres in bezwaar ingebrachte medische informatie is de FML aangescherpt. Dat eiseres het nog steeds niet eens is met de aangenomen beperkingen, betekent niet dat het medisch oordeel onjuist is. Aan hoe eiseres zelf haar klachten ervaart, komt in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling echter geen doorslaggevende waarde toe. De in beroep ingebrachte medische stukken van 9 februari 2021 en 6 april 20219 kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Het verslag van 9 februari 2021 betreft de resultaten van een darmonderzoek. Naar aanleiding van dit onderzoek vermeldt de Maag-, darm, leverarts in een bericht van 6 april 2021 dat eiseres een periode doormaakt van opvlammende klachten van de colitis ulcerosa en dat zij daarvoor zwaardere medicatie krijgt. Uit deze informatie valt niet op te maken dat er meer beperkingen hadden moeten worden opgenomen in de FML. De diagnose colitis ulcerosa was immers al bekend en is reeds meegenomen in het medisch oordeel van de primaire verzekeringsarts. De rechtbank onderschrijft dan ook de medische grondslag van het bestreden besluit.
6.1.
In het rapport van 15 april 2020 heeft de arbeidsdeskundige b&b de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies beoordeeld aan de hand van de gewijzigde FML. De arbeidsdeskundige b&b heeft de primair geduide functies assistent consultatiebureau (SBC-code 372091), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en huishoudelijk medewerker (SBC-code 111333) verworpen. De overgebleven geduide functies van gezinshulp, bejaardenverzorger (SBC-code 372080) en opruimer-schoonmaker gebouwen (SBC-code 111260) zijn volgens de arbeidsdeskundige b&b wel geschikt voor eiseres. Omdat er na heroverweging onvoldoende geschikte functies overbleven, heeft de arbeidsdeskundige b&b nieuwe functies geduid, namelijk die van huishoudelijk medewerker (SBC-code 372060 en SBC-code 111333) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010). De arbeidsdeskundige b&b stelt het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres vast op 35-80% (48,39%).
6.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor deze geduide functies. Eiseres heeft ook geen afzonderlijke gronden tegen de functies aangevoerd. Verweerder heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres daarom terecht aan de hand van deze functies berekend.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2021.
De rechter is verhinderd te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.