ECLI:NL:RBDHA:2021:13847

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
20/3728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van de WIA-uitkering van eiseres. Eiseres, die sinds 13 augustus 2014 een WIA-uitkering ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat haar uitkering per 4 februari 2020 zou beëindigen. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat door de rechtbank werd getoetst aan de hand van medische rapporten en de argumenten van eiseres.

Eiseres voerde aan dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat zij duurzaam en volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de rapporten voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de juistheid van de medische oordelen en dat de door eiseres aangedragen klachten niet voldoende waren onderbouwd met medisch objectiveerbare gegevens.

De rechtbank stelde vast dat de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) de klachten van eiseres in hun oordelen hadden betrokken en dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) op zorgvuldige wijze was opgesteld. De rechtbank oordeelde dat eiseres in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, en bevestigde daarmee de beëindiging van de WIA-uitkering. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3728

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.H. Pannekoek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde-partij] B.V.

Procesverloop

In het besluit van 3 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres toegekende uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 4 februari 2020 beëindigd.
In het besluit van 21 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en later nog aanvullende stukken ingestuurd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en heeft gereageerd op de nadere stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van Skype plaatsgevonden op 2 juli 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde partij is na bericht daarover niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de rechtbank geen toestemming gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname van de derde partij, haar werkgever, te brengen. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig beperken om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
2. Eiseres was laatstelijk werkzaam als facilitair medewerkster bij de derde partij voor gemiddeld 15 uur per week. Zij ontvangt sinds 13 augustus 2014 een WIA-uitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
3.1.
Op 27 juni 2019 heeft verweerder van derde-partij een verzoek om herbeoordeling ontvangen. Volgens de derde partij is er bij eiseres sprake van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. In verband met dat verzoek heeft medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
3.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit standpunt is gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b.
4. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert – kort en samengevat weergegeven – aan dat zij duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is. Haar beperkingen zijn niet correct vastgesteld. Veel beperkingen zijn in wel opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2017 maar niet in de FML van 2019, dit terwijl de klachten van eiseres zijn verergerd. De verzekeringsarts b&b heeft niet duidelijk gemotiveerd waarom eerder duurzaam geachte beperkingen nu geen probleem meer zouden opleveren. Ook zou de primaire verzekeringsarts volgens eiseres geen volledig onderzoek hebben verricht. Zij zou bovendien niet op alle klachten van eiseres zijn ingegaan. Eiseres heeft veel pijn en lichamelijke klachten door haar aandoeningen en zij gebruikt hier veel verschillende middelen voor. Verweerder neemt de klachten en de diagnose van eiseres niet serieus. Zij snapt niet waarom de beperkingen niet medisch geobjectiveerd kunnen worden omdat zij meerdere medische stukken heeft aangeleverd waar afwijkingen en problemen uit blijken. Eiseres moet van haar behandelaar inspanningen zoveel mogelijk vermijden omdat dit haar situatie kan verergeren. Ook gaat de behandelaar nader onderzoek doen omdat verweerder onvoldoende rekening houdt met de klachten van eiseres. Eiseres is van mening dat zij nog steeds beperkt is in uren en avond- en nachtwerk. Verder stelt zij dat het maatmanloon onjuist is berekend omdat de vakantietoeslag ten onrechte uit het maatmanloon is gehaald. Tenslotte stelt eiseres dat de geduide functies niet passend zijn.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.2.
De primaire verzekeringsarts heeft eiseres op 17 oktober 2019 op het spreekuur gezien en haar psychisch en uitgebreid lichamelijk onderzocht. Daarnaast heeft de primaire verzekeringsarts dossieronderzoek verricht. Haar bevindingen heeft zij vastgelegd in een rapport van 28 oktober 2019. De primaire verzekeringsarts stelt vast dat eiseres een WIA-uitkering ontvangt naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. Eiseres is gezien in het kader van een medisch heronderzoek ter actualisering van de huidige belastbaarheid. Omdat uit het onderzoek naar voren is gekomen dat de ernst van de geclaimde klachten niet kan worden geobjectiveerd, wordt er medische informatie opgevraagd bij de behandelend cardioloog.
5.3.
Naar aanleiding van de ontvangen informatie van de cardioloog en neuroloog, heeft de primaire verzekeringsarts op 28 november 2019 een aanvullend rapport uitgebracht. De verzekeringsarts concludeert op basis van deze informatie dat de onderzoeksbevindingen van het spreekuur van 17 oktober 2019 worden bevestigd door de ontvangen informatie en dat er geen sprake is van een ernstige medische aandoening. Eiseres heeft fysieke beperkingen, maar voor een urenbeperking is geen indicatie. De primaire verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres neergelegd in de FML van 28 november 2019.
5.4.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 8 april 2020 een rapport uitgebracht. Dit rapport is gebaseerd op dossierstudie, de bevindingen tijdens de hoorzitting en aanvullend psychisch en lichamelijk onderzoek. De verzekeringsarts b&b is van oordeel dat de forse klachten en beperkingen die eiseres claimt, niet worden onderbouwd met duidelijk medisch objectiveerbare gegevens. De primaire arts heeft de FML opgesteld met geactualiseerde medische gegevens, die een deels ander beeld laten zien dan voorheen. In de FML mist hij echter de beperkingen voor de astma en die in verband met mogelijk verminderde alertheid door de medicatie. Hij past de FML daarop aan.
6.1.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig of onvolledig is geweest. Blijkens de rapporten van de primaire verzekeringsarts is eiseres in de primaire fase uitgebreid onderzocht, zowel lichamelijk als psychisch. De verzekeringsarts b&b heeft eiseres nog aanvullend onderzocht. Het rapport van de verzekeringsarts b&b geeft er blijk van alle klachten van eiseres, in tegenstelling tot wat zij zelf aanvoert, betrokken te hebben in het eindoordeel, te meer nu bij de oordeelsvorming ook alle door eiseres aangeleverde medische stukken betrokken zijn. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien. De verzekeringsarts b&b heeft toereikend gemotiveerd dat het verschil tussen de FML uit 2018 en de FML uit 2020 kan worden verklaard door een verschil in de bekende, aanwezige en actuele medische informatie.
6.2.
De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert ook geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b. Hij heeft in zijn rapport deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerd waarom eiseres minder beperkt is dan voorheen. Dat de beperkingen van eiseres niet correct zijn vastgesteld, kan de rechtbank niet volgen. In een bericht van de cardioloog van 3 oktober 2019 wordt de voorgaande ziektegeschiedenis vermeld en op basis van een lichamelijk onderzoek, laboratoriumtesten en een fietstest een ECG en röntgenfoto geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor een acuut beeld of voor bijzonderheden. De door eiseres genoemde specifieke hartproblematiek wordt door de cardioloog vermeld in de ziektegeschiedenis in 2015, maar wordt niet vermeld als acuut beeld of complicatie bij het actuele beeld in oktober 2019. In de informatie van de neuroloog van 8 oktober 2019 wordt evenmin gesproken van een acuut beeld. Ook de radioloog constateert op 18 november 2019 dat er geen sprake is van acute skeletpathologie. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat ten onrechte is geconcludeerd door de verzekeringsarts b&b dat de door eiseres geclaimde ernst van haar klachten niet kan worden geobjectiveerd. Overigens heeft de verzekeringsarts b&b de FML op twee punten aangescherpt naar aanleiding van het bezwaar. Voor zover eiseres van mening is dat er sprake moet zijn van een beperking in uren en avond- en nachtwerk, overweegt de rechtbank dat de primaire verzekeringsarts heeft aangegeven dat een urenbeperking niet nodig is bij fysiek niet belastend werk. Eiseres heeft geen medische gegevens aangedragen op grond waarvan daaraan getwijfeld moet worden. Dat eiseres het niet eens is met de aangenomen beperkingen kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoor-deling komt geen doorslaggevende waarde toe aan hoe iemand zelf haar klachten ervaart. De rechtbank onderschrijft dan ook de medische grondslag van het bestreden besluit.
7.1.
De primaire arbeidsdeskundige heeft op basis van de voor eiseres in de FML neergelegde beperkingen vastgesteld dat eiseres geschikt is voor de functies textielproductenmaker (exclusief vervaardigen textiel) (sbc-code 111160), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (sbc-code 111180), machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) (sbc-code 264122), monteur printplaten (sbc-code 267051) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (sbc-code 111010).
7.2.
Naar aanleiding van de aangepaste FML heeft de arbeidsdeskundige b&b de functies opnieuw geduid. De functies textielproductenmaker (exclusief vervaardigen textiel) (sbc-code 111160) en productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (sbc-code 111180) komen te vervallen. Met de drie overgebleven functies kan eiseres nog steeds meer dan 65% van haar maatmanloon verdienen, namelijk 83,41%.
7.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de geduide functies niet passend zijn. De door eiseres naar voren gebrachte gronden maken dit niet anders, nu daarin wordt uitgegaan van deels andere en deels ernstiger beperkingen dan in de FML zijn aangenomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiseres.
7.4.
Naar aanleiding van de beroepsgrond dat het maatmanloon onjuist is berekend, heeft de arbeidsdeskundige b&b de berekening van het maatmanloon gecorrigeerd en vastgesteld op € 15, 31 per uur. Dit heeft tot gevolg dat de mate van arbeidsongeschiktheid, gelet op de geduide functies, moet worden bepaald op 22,86%. Eiseres heeft dit niet weersproken.
8. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiseres meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen en de WIA-uitkering van eiseres per 4 februari 2020 beëindigd.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2021.
De rechter is verhinderd te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.