ECLI:NL:RBDHA:2021:13846

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
20/3730
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S. Faber, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door C. Schravesande. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), welke door de Uwv was afgewezen. Eiseres was van mening dat zij meer dan 35% arbeidsongeschikt was, terwijl de Uwv haar arbeidsongeschiktheid op 0% had vastgesteld. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij eiseres haar bezwaren tegen de afwijzing van de WIA-uitkering naar voren heeft gebracht, onder andere dat er geen fysiek onderzoek had plaatsgevonden en dat haar klachten niet serieus waren genomen.

De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. De primaire arts had eiseres op 3 januari 2020 gezien en had haar klachten en beperkingen in kaart gebracht. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de artsen, en dat de door eiseres ingebrachte medische informatie niet leidde tot een ander oordeel over haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Uwv terecht had geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, en heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Eiseres heeft de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep als zij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3730

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. S. Faber),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

In het besluit van 9 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 13 januari 2020 afgewezen.
In het besluit van 11 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van Skype plaatsgevonden op 2 juli 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was laatstelijk werkzaam als productiemedewerker voor ongeveer 34 uur per week. Met ingang van 18 september 2017 is aan haar een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend. Op 21 oktober 2019 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag bij het primaire besluit afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
3. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert aan dat de primaire arts haar niet fysiek heeft onderzocht en ook niet naar de medische informatie heeft gevraagd die eiseres had meegenomen. Eiseres is ten onrechte 0% arbeidsongeschikt geacht. Zij voelt zich niet serieus genomen en zij is van mening dat het onderzoek in bezwaar onzorgvuldig is uitgevoerd. Zij heeft steeds veel pijn en zij gebruikt nieuwe, zware medicijnen die nare bijwerkingen hebben waardoor zij niet meer in staat is om dagelijkse handelingen uit te voeren. Haar handelingstempo is dermate traag dat zij onmogelijk werkzaamheden kan verrichten en werk niet haalbaar is. Op 14 april 2020 heeft er een injectiebehandeling tegen de pijn plaatsgevonden, zonder positief resultaat. In september 2020 en oktober 2020 heeft zij consulten gehad met haar behandelaars. Er moet nog een MRI worden genomen en mogelijk wordt eiseres geopereerd. In november 2020 heeft de neurochirurg bevestigd dat de klachten van eiseres invaliderend en intens zijn, zij is verwezen naar de pijnpolikliniek en een revalidatietraject. De neurochirurg acht een snelle reïntegratie in het werkproces niet aan te raden. Eiseres verzoekt om de WIA-voorschotten vanaf maart 2020 uit te keren. Ter onderbouwing van haar beroep heeft eiseres medische stukken overgelegd.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6.1
De primaire arts heeft eiseres gezien op het spreekuur van 3 januari 2020 en heeft eiseres psychisch onderzocht. De primaire arts heeft ook de dossiergegevens bestudeerd. Zijn bevindingen heeft hij neergelegd in een rapport van 26 februari 2020. Dit rapport is door een verzekeringsarts gezien en voor akkoord getekend. Volgens de primaire arts zijn er geen aanwijzingen voor psychopathologie of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Er lijkt sprake van een aggravatie van de klachten van eiseres te zijn. Het verhaal van eiseres is consistent maar er is een discrepantie tussen de beleving van eiseres niets te kunnen en de objectiveerbare afwijkingen en de mate van pijnklachten die zij heeft. De primaire arts stelt beperkingen vast die met name gelegen zijn op fysiek gebied. Eiseres wordt op de datum in geding van 13 januari 2020 beperkt geacht ten aanzien van onder andere zwaar tillen/dragen, frequent buigen, gebogen actief zijn, dragen van zware beschermende kleding, lang staan, lang lopen en zware dingen boven de macht tillen. Ook wordt een beperking voor nacht- en avonddiensten aangenomen. De primaire arts heeft de beperkingen van eiseres vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 februari 2020.
6.2.
Naar aanleiding van de door eiseres ingebrachte medische informatie van de neuroloog van 19 maart 2020 met betrekking tot de uitslag van een MRI, heeft de primaire arts op 26 maart 2020 een vervolgrapport uitgebracht. Met eiseres was namelijk besproken dat de beslissing over haar arbeidsongeschiktheid kon worden aangepast als een operatie nodig bleek. De primaire arts constateert dat ook door de neuroloog een discrepantie wordt waargenomen tussen objectiveerbare aandoeningen en subjectief beleefde volledige arbeidsongeschiktheid. Omdat het beleid conservatief is, verandert er niks aan het medisch oordeel.
6.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 16 april 2020 een rapport uitgebracht. Dit rapport is gebaseerd op dossieronderzoek. Volgens de verzekeringsarts b&b is er geen nieuwe medische informatie. Alle medische informatie die eiseres in bezwaar heeft aangeleverd, is al door de primaire arts in zijn rapporten meegenomen. Er is geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid bij eiseres. Eiseres is niet opgenomen, bedlegerig of ADL afhankelijk. Ook is er geen sprake van ernstig persoonlijk en sociaal disfunctioneren of van sterk wisselende of verlies van mogelijkheden. Er zijn volgens de verzekeringsarts b&b geen medische argumenten om af te wijken van het primaire medische oordeel.
6.4.
Naar aanleiding van de in beroep ingebrachte medische informatie heeft de verzekeringsarts b&b op 28 oktober 2020 een aanvullend rapport uitgebracht. De door eiseres overgelegde brief van de arts-assistent neurologie en de neurochirurg en de uitdraai van het huisartsenjournaal bevatten volgens de verzekeringsarts b&b geen nieuwe medische feiten die zien op de datum in geding.
6.5.
Naar aanleiding van de nadien in beroep ingebrachte medische informatie heeft de verzekeringsarts b&b op 25 november 2020 nogmaals een rapport uitgebracht. De door eiseres overgelegde brief van de neurochirurg bevat volgens de verzekeringsarts b&b geen nieuwe medische informatie of bevindingen die zien op de datum in geding.
7.1.
De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om het door de artsen verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. Uit de hiervoor genoemde rapporten blijkt dat zij eigen onderzoek hebben verricht en zij daarbij kennis hebben genomen van de door eiseres ervaren klachten en beperkingen. Tevens is informatie van de behandelend sector bij de beoordeling betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en alle beschikbare medische informatie die zich reeds in het dossier bevond en die is overgelegd, is meegenomen. Niet is gebleken van medische informatie die niet in de oordeelsvorming is betrokken. De stelling dat geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van een onzorgvuldig verricht medisch onderzoek. De primaire arts heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom hij heeft afgezien van lichamelijk onderzoek, namelijk omdat enkele maanden eerder een uitgebreid beschreven lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en eiseres heeft aangegeven dat er geen verandering is opgetreden in de klachten en belemmeringen sindsdien. Er heeft bovendien wel lichamelijke observatie plaatsgevonden. Van de noodzaak van verdergaand lichamelijk onderzoek is gelet op het voorgaande niet gebleken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres, nadat verweerder op de motivering van de primaire arts heeft gewezen, daar ook niets meer tegenover heeft gesteld.
7.2.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om de conclusies op basis van het door verweerder uitgevoerde medisch onderzoek voor onjuist te houden. De medicatie die eiseres gebruikt, voor zover deze tot bijwerkingen zou leiden, is voorgeschreven na de datum in geding en kan daarom niet worden meegenomen in het medisch oordeel. Uit de door eiseres aangeleverde stukken volgt dat er vooralsnog geen operatie-indicatie bestaat, zodat hiermee terecht geen rekening is gehouden. De door eiseres overgelegde brieven, waaronder die van de arts-assistent neurologie van 10 september 2020, en neurochirurg van 5 oktober 2020, dateren van na de datum in geding en bevatten, zoals door de verzekeringsarts b&b in zijn aanvullend rapport is toegelicht voor de datum in geding geen nieuwe medische feiten. De verzekeringsarts b&b heeft daarbij opgemerkt dat de mogelijkheid van littekenweefsel (fibrose) als oorzaak van de klachten al in februari 2020 bekend was, en die informatie reeds is meegewogen. De brief van 29 januari 2021 bevat, zoals door eiseres ter zitting is erkend, (ook) geen nieuwe medische informatie. Voor zover eiseres ter zitting heeft aangevoerd dat zij volgens haar neurochirurg, getuige diens brief van 13 november 2020, niet in staat is om te werken, wijst de rechtbank op het volgende. De brief, waarin de neurochirurg schrijft dat de huidige pijnklachten invaliderend en intens zijn waardoor in deze fase een snelle re-integratie in het werkproces niet is aan te raden, is van ruim na de datum in geding (13 januari 2020). De conclusie van de verzekeringsarts b&b dat deze brief geen nieuwe medische informatie of bevindingen bevat die op die datum zien, kan daarom worden gevolgd. De rechtbank merkt voorts op dat anders dan van de behandelaar, het de taak, bevoegdheid en specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen is om de (arbeids)beperkingen vast te stellen. De door eiseres overgelegde medische stukken bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat eiseres op de datum in geding op medisch objectieve gronden meer beperkt is dan door de artsen van verweerder is aangenomen. De rechtbank onderschrijft dan ook de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen reden een deskundige te benoemen omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel ontbreekt.
8.1.
Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank evenmin aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies administratief medewerker (document scannen) (SBC-code 35133), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en monteur printplaten (SBC-code 267051). De primaire arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiseres met de geduide functies meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen, namelijk 100%. De arbeidsdeskundige b&b heeft de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige onderschreven. Voor zover eiseres aanvoert dat haar handelingstempo dermate traag is dat zij onmogelijk werkzaamheden kan verrichten, wijst de rechtbank erop dat zij niet beperkt is geacht op handelingstempo. Eiseres heeft verder geen zelfstandige, arbeidsdeskundige gronden aangevoerd.
8.2.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de medische en arbeidsdeskundige beoordeling van de beperkingen van eiseres op de datum in geding een toereikende onderbouwing vormen van het bestreden besluit. Dit betekent dat aan eiseres terecht geen WIA-uitkering is verleend. Voor de door eiseres verzochte voorschotten, bestaat geen grond.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.