ECLI:NL:RBDHA:2021:13837

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
C/09/620390 / KG RK 21-1340
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 13 december 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. W.G. de Boer, de rechter in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 8 november 2021, naar aanleiding van een zitting op 27 september 2021. De verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was en dat hij het vertrouwen in de objectiviteit van de rechter had verloren. De wrakingskamer oordeelde dat de eerste twee gronden van het wrakingsverzoek te laat waren ingediend, aangezien verzoeker op 8 november 2021 al op de hoogte was van de mogelijkheid tot wraking. De derde grond betrof een procedurele beslissing van de rechter om de beschikkingsdatum uit te stellen en een extra zitting te gelasten. De wrakingskamer concludeerde dat deze beslissing niet onbegrijpelijk was en dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet kon worden.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/76
zaak- /rekestnummer: C/09/620390 / KG RK 21-1340
Beslissing van 13 december 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. W.G. de Boer,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. P. Minkes te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de (digitale) zitting van 8 november 2021, waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 11 november 2021, met als bijlagen:
- het proces-verbaal van de (digitale) zitting van 27 september 2021;
- de klacht van verzoeker van 29 september 2021;
- de reactie van de president van de rechtbank van 14 oktober 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen.
De rechter, de belanghebbende en haar advocaat hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met zaaknummer C/09/608048 / FA RK 21-1307 tussen verzoeker en de belanghebbende, waarin de belanghebbende (de moeder) heeft verzocht om het gezag van verzoeker (de vader) over hun twee kinderen te beëindigen.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting van 8 november 2021 en de toelichting tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingskamer, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
De rechter neemt verzoekers racismeaantijgingen jegens belanghebbende en haar familie niet serieus.
De rechter heeft verzoeker tijdens de zitting van 27 september 2021 gebeld en telefonisch vragen gesteld, terwijl verzoeker er bewust voor had gekozen om niet deel te nemen aan de zitting, hij geen advocaat had en hij onvoorbereid was, waardoor een vertekend beeld van verzoeker is ontstaan en schade aan zijn zaak is toegebracht.
De rechter is onduidelijk geweest door op de zitting van 27 september 2021 te melden dat op 27 oktober 2021 uitspraak zou worden gedaan, terwijl in plaats daarvan een nieuwe zitting (op 8 november 2021) is gelast.
Door deze feiten en omstandigheden heeft verzoeker het vertrouwen in de objectiviteit van de rechter verloren en is hij van mening dat de zaak door een andere rechter behandeld moet worden.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Het verzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen.
3.3.
De door verzoeker onder 1. en 2. aangevoerde gronden zien op hetgeen tijdens de zitting van 27 september 2021 is gebeurd. Het wrakingsverzoek is gedaan op 8 november 2021. Verzoeker heeft toegelicht dat hij tijdens de zitting van 27 september 2021 al het gevoel kreeg dat de rechter zijn racismeaantijgingen niet serieus nam en dat schade aan zijn zaak werd toegebracht doordat hij ongewild en onvoorbereid in het gesprek werd betrokken. Omdat verzoeker was overvallen door de situatie en zijn (juridische) mogelijkheden op dit gebied niet kende, heeft hij het wrakingsverzoek niet meteen ingediend, maar pas tijdens de volgende zitting op 8 november 2021. De wrakingskamer acht deze uitleg echter onvoldoende om het tijdsverloop van zes weken te verklaren. Dit geldt te meer nu verzoeker op 8 november 2021 kennelijk wel wist van de mogelijkheid tot wraking en hij deze informatie ook direct had kunnen inwinnen toen hem op 27 september 2021 het gevoel bekroop dat de rechter mogelijk vooringenomen was jegens hem. Het verzoek is daarom ten aanzien van deze twee gronden te laat ingediend en verzoeker kan dan ook in zoverre niet worden ontvangen in het verzoek. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek ten aanzien van deze twee gronden komt de wrakingskamer daarom niet toe.
3.4.
Onder de derde wrakingsgrond heeft verzoeker aangevoerd dat de rechter onduidelijkheid heeft veroorzaakt door eerst te melden dat op 27 oktober 2021 uitspraak zou worden gedaan om vervolgens een nieuwe zitting (op 8 november 2021) te gelasten. De beslissing van de rechter om de datum voor de beschikking aan te houden en een (extra) zitting te gelasten, is een procedurele beslissing. Het is de wrakingskamer duidelijk dat deze beslissing onduidelijkheid heeft veroorzaakt bij verzoeker en dat hij het niet eens is met de gang van zaken. Het is echter niet aan de wrakingskamer om die beslissing inhoudelijk te toetsen, omdat een wrakingsverzoek niet is bedoeld als (verkapt) rechtsmiddel. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter, die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel, belast is met de behandeling van de zaak.
3.5.
Een procedurele beslissing kan slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als hieruit blijkt van vooringenomenheid van de rechter die deze beslissing heeft genomen. Dit is alleen het geval indien de rechter een procedurele beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. Hetzelfde geldt voor de motivering van een dergelijke beslissing. Er bestaat alleen dan een grond voor wraking indien deze motivering, in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt onmiskenbaar dat het om een uitzonderlijk geval moet gaan.
3.6.
Van een dergelijk uitzonderlijk geval is hier naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. Uit het proces-verbaal van de zitting van 27 september 2021 blijkt dat de rechter heeft medegedeeld dat op 29 oktober 2021 een beschikking zou volgen. Vervolgens heeft verzoeker op 29 september 2021 een klacht bij de rechtbank ingediend, omdat hij vond dat een vertekend beeld van hem was ontstaan doordat de rechter hem tijdens de zitting van 27 september 2021 onaangekondigd had gebeld en vragen had gesteld. Naar aanleiding van die klacht heeft de rechter verzoeker bij e-mail van 15 oktober 2021 in de gelegenheid gesteld om het volgens hem ontstane beeld te corrigeren per brief of tijdens een (extra) mondelinge behandeling. Daarbij is aangegeven dat verzoeker voor 22 oktober 2021 moet laten weten of hij behoefte heeft aan een dergelijke (mondelinge of schriftelijke) reactie en dat in dat geval de datum van de beschikking zal worden aangehouden. Bij e-mail van
22 oktober 2021 heeft verzoeker gemeld dat hij tijdens een zitting mondeling zal reageren en dat hij daarvoor telefonisch beschikbaar zal zijn. Vervolgens heeft de griffier bij e-mail van 26 oktober 2021 aan partijen gevraagd welke zittingsdatum hun voorkeur heeft: 8 of 9 november 2021. Daarop heeft verzoeker twee e-mails teruggestuurd met de mededeling dat de zitting gepland stond voor 27 oktober 2021 en dat hij daarvan uitgaat. Bij e-mail van
27 oktober 2021 heeft de rechter aan verzoeker uitgelegd dat op de mondelinge behandeling van 27 september 2021 is toegezegd dat de uitspraak op 29 oktober 2021 zou volgen, maar dat deze uitspraak – gelet op verzoekers klacht – komt te vervallen en dat de rechtbank een nieuwe zittingsdatum zal bepalen, met de vraag of verzoeker beschikbaar is op 8 of 9 november 2021. Bij e-mail van 2 november 2021 heeft de griffier verzoeker bericht dat de rechtbank niets meer van hem heeft vernomen en dat de wederpartij alleen op 8 november kan, zodat de (extra) zitting is bepaald op 8 november 2021.
3.7.
Uit het voorgaande leidt de wrakingskamer af dat de procedurele beslissing van de rechter om de beschikkingsdatum uit te stellen en een extra zitting te gelasten niet onbegrijpelijk is. Uit de beslissing en de motivering daarvan kan niet kan worden afgeleid dat de rechter hiermee is vooruitgelopen op de inhoudelijke beoordeling van de zaak, noch dat zij hiermee op enige wijze de schijn van partijdigheid, dan wel vooringenomenheid jegens verzoeker heeft gewekt.
3.8.
Uit het voorgaande volgt dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• belanghebbende in de hoofdzaak p/a mr. P. Minkes;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. Krans, R. Cats en S.M. Westerhuis-Evers, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.N. van Limpt-Schrover en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.