ECLI:NL:RBDHA:2021:13744
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking van uitkering op grond van de Participatiewet en verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster wiens uitkering op grond van de Participatiewet door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was ingetrokken. De intrekking vond plaats per 18 augustus 2021, na een onderzoek naar de woonsituatie van verzoekster, die gehuwd is met de heer [A], die in België woont. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij in acute financiële nood zou verkeren. Tijdens de zitting op 25 november 2021 is verzoekster verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen sprake is van een spoedeisend belang, omdat verzoekster weliswaar financiële moeilijkheden ondervindt, maar niet in acute nood verkeert. Er zijn geen aanwijzingen dat er een dreiging van huisuitzetting of andere ernstige financiële gevolgen is. Bovendien heeft verzoekster een voorschot ontvangen en ontvangt zij huur- en zorgtoeslag. De voorzieningenrechter concludeert dat het besluit van de verweerder niet evident onrechtmatig is en dat de belangenafweging niet in het voordeel van verzoekster uitvalt. Het verzoek om voorlopige voorziening is dan ook afgewezen.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.