ECLI:NL:RBDHA:2021:13744

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
21_6761
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van uitkering op grond van de Participatiewet en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster wiens uitkering op grond van de Participatiewet door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was ingetrokken. De intrekking vond plaats per 18 augustus 2021, na een onderzoek naar de woonsituatie van verzoekster, die gehuwd is met de heer [A], die in België woont. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij in acute financiële nood zou verkeren. Tijdens de zitting op 25 november 2021 is verzoekster verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen sprake is van een spoedeisend belang, omdat verzoekster weliswaar financiële moeilijkheden ondervindt, maar niet in acute nood verkeert. Er zijn geen aanwijzingen dat er een dreiging van huisuitzetting of andere ernstige financiële gevolgen is. Bovendien heeft verzoekster een voorschot ontvangen en ontvangt zij huur- en zorgtoeslag. De voorzieningenrechter concludeert dat het besluit van de verweerder niet evident onrechtmatig is en dat de belangenafweging niet in het voordeel van verzoekster uitvalt. Het verzoek om voorlopige voorziening is dan ook afgewezen.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6761

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 december 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. U. Özcan),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder(gemachtigde: I.M. Groen).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2021 heeft verweerder de aan verzoekster toegekende uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) per 18 augustus 2021 ingetrokken en de vanaf 18 augustus 2021 betaalde Pw-uitkering, een bedrag van € 1.487,55, van verzoekster teruggevorderd.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 november 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Alvorens kan worden overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, beoordeelt de voorzieningenrechter of sprake is van een voldoende spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Van een spoedeisend belang als hiervoor bedoeld is onder meer sprake wanneer betrokkene in acute financiële nood verkeert.
3. Verzoekster voert aan dat zij weliswaar een voorschot heeft gekregen, maar dat dit voorschot onvoldoende is om in haar levensonderhoud te voorzien tot medio december 2021. Zij stelt dat zij met dit voorschot haar huur die zij vorige maand was verschuldigd heeft kunnen betalen en dat zij hiermee haar vaste lasten heeft betaald. Er resteert nu slechts een bedrag van € 58,- voor de boodschappen. De huur van deze maand kan zij nu niet betalen en zij zal dan wederom uitstel van betaling moeten vragen aan de woningbouwvereniging. In het verleden heeft verzoekster in de schuldsanering gezeten en dat wil zij nu voorkomen.
4. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekster heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van omstandigheden die maken dat vanwege onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Hoewel de voorzieningenrechter wel wil aannemen dat de financiële situatie van verzoekster moeilijk is, levert dat op zichzelf nog geen situatie van onverwijlde spoed op. Zij neemt daarbij in aanmerking dat aan verzoekster naar aanleiding van een nieuwe aanvraag om een bijstandsuitkering per 12 oktober 2021 een voorschot is verstrekt en dat zij huur- en zorgtoeslag ontvangt. Voorts is niet gebleken dat er een acute dreiging bestaat van huisuitzetting, afsluiting van energie en water of het niet langer verzekerd zijn voor ziektekosten. Ook is niet gebleken van schulden. Er is op dit moment daarom geen sprake van een situatie die een onmiddellijke voorziening vereist. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is.
5. De gevraagde voorziening kan verder alleen nog worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt.
6.1.
Aan verzoekster is per 1 november 2006 een bijstandsuitkering toegekend naar de norm voor een alleenstaande ouder. Verzoekster is gehuwd met [A] en heeft met hem 6 kinderen. De heer [A] staat per 1 november 2006 geregistreerd als woonachtig in België. Twee van de zes kinderen van verzoekster zijn uitwonend; de overige vier kinderen wonen nog bij verzoekster.
6.2.
Na een anonieme melding bij verweerder dat verzoekster samenwoont met de heer [A] hebben medewerkers van de afdeling Handhaving en Fraude een onderzoek ingesteld. In verband hiermee is administratief onderzoek verricht, is het waterverbruik bij Dunea opgevraagd, zijn bankafschriften bij verzoekster opgevraagd, is verzoekster op 26 mei 2021gehoord en is op 18 augustus 2021 een onaangekondigd huisbezoek afgelegd. De medewerkers van de afdeling Handhaving en Fraude hebben vervolgens op 13 september 2021 rapport uitgebracht van hun bevindingen.
6.3.
Naar aanleiding van dat rapport heeft verweerder bij besluit van 27 september 2021 de bijstandsuitkering van verzoekster per 18 augustus 2021 ingetrokken. Verweerder heeft daarbij het standpunt ingenomen dat verzoekster per die datum een gezamenlijke huishouding voert met de heer [A] .
6.4.
Verzoekster voert aan er geen redelijke grond was om een huisbezoek af te leggen, dat bij het huisbezoek niet is voldaan aan de eis van “informed consent” en is er dus sprake van inbreuk op het huisrecht als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en dat uit het huisbezoek onvoldoende gegevens naar voren zijn gekomen waaruit blijkt dat de heer [A] zijn hoofdverblijf heeft bij verzoekster.
6.5.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder gesteld dat het besluit van 27 september 2021 een onjuiste motivering heeft en dat thans het standpunt wordt ingenomen dat de bijstandsuitkering per 18 augustus 2021 wordt ingetrokken op de grond dat verzoekster niet duurzaam gescheiden leeft van de heer [A] . De voorzieningenrechter stelt vast dat het besluit van 27 september 2021 daarmee weliswaar een motiveringsgebrek kent, maar dat verweerder dit gebrek in zijn beslissing op het bezwaar nog kan herstellen.
6.6.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Pw wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Volgens vaste rechtspraak (zie bijv. ECLI:NL:CRVB:2019:3325) leven echtgenoten pas duurzaam gescheiden, als beiden of één van hen het echtelijk samenleven wil verbreken, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd is en dit door ten minste één van beiden als blijvend is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de concrete feitelijke omstandigheden. Die zijn bepalend voor de beoordeling of sprake is van een verbreking van de echtelijke samenleving en dus van duurzaam gescheiden leven. De achterliggende motieven zijn niet relevant.
6.7.
Uit het dossier is de voorzieningenrechter gebleken dat verzoekster en de heer [A] op 18 augustus 2021 nog immer gehuwd zijn met elkaar, dat sinds de heer [A] in België woont, verzoekster en de heer [A] samen nog twee kinderen hebben gekregen en dat verzoekster op het kantoor van verweerder op 26 mei 2021 heeft verklaard dat zij regelmatig contact heeft met de heer [A] omdat de heer [A] haar helpt bij de opvoeding van de kinderen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gaf dit voldoende reden voor het houden van een huisbezoek.
Voorts is er, gelet op voormelde omstandigheden en het feit dat tijdens het huisbezoek de heer [A] daadwerkelijk in de woning is aangetroffen, waarbij is geconstateerd dat het bed aan beide zijden was beslapen en ook enige kleding van de heer [A] is aangetroffen, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende grondslag voor het standpunt van verweerder dat verzoekster en de heer [A] op 18 augustus 2021 niet duurzaam gescheiden leefden. Zij merkt daarbij nog op dat de enkele omstandigheid dat de heer [A] in België woont niet met zich meebrengt dat hij duurzaam gescheiden leeft van verzoekster. Dat er sprake zou zijn van schending van de eis van “informed consent” bij het huisbezoek is de voorzieningenrechter onvoldoende gebleken.
6.8.
Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het besluit van verweerder met de gewijzigde motivering ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.