In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap WP Retail Capital B.V. en de commanditaire vennootschap WP Retail Invest Duinzigt C.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als 'WPRI') als eisende partij en een vennootschap onder firma (hierna aangeduid als '[naam vof]') als gedaagde partij. De zaak betreft een vordering tot betaling van huurachterstand en een verzoek van [naam vof] om huurprijsvermindering in verband met de coronamaatregelen. WPRI vorderde een bedrag van € 35.254,32, bestaande uit huurachterstand en servicekosten, terwijl [naam vof] in reconventie een huurprijsvermindering van 50% vroeg vanaf maart 2020 tot het einde van de coronasteun.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de coronacrisis als onvoorziene omstandigheid moet worden aangemerkt, waardoor de huurovereenkomst niet ongewijzigd kan blijven. De rechter oordeelde dat de financiële gevolgen van de coronamaatregelen gelijkelijk over partijen verdeeld moeten worden. Dit betekent dat [naam vof] recht heeft op huurprijsvermindering, waarbij de hoogte van de vermindering wordt berekend op basis van het omzetverlies ten gevolge van de coronamaatregelen. De kantonrechter heeft de zaak naar een rolzitting verwezen om [naam vof] in de gelegenheid te stellen gegevens over de werkelijke vaste lasten te overleggen, zodat de huurprijsvermindering kan worden vastgesteld.
De uitspraak benadrukt de impact van de coronamaatregelen op huurcontracten en de noodzaak om redelijkheid en billijkheid in acht te nemen bij het vaststellen van huurprijzen in uitzonderlijke omstandigheden. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de toepassing van artikel 6:258 BW in het kader van huurrecht en coronamaatregelen behandelt.