1.3Op 9 april 2021 werd eiseres met tien andere vreemdelingen in het kader van het Europees programma “Relocation for Unaccompanied Minors” (hierna: herplaatsingsprogramma) vervoerd van Athene, via Schiphol, naar Zagreb om haar te herplaatsen in Kroatië. Eiseres heeft tijdens de tussenlanding in Nederland een verzoek om internationale bescherming ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw; daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Verweerder heeft op 26 april 2021 Kroatië verzocht om eiseres over te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Dublinverordening. Kroatië heeft met het overnameverzoek op 10 juni 2021 ingestemd.
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte uitgaat van het claimakkoord tussen Griekenland en Kroatië voor de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiseres. Onduidelijk is waarom verweerder meent dat op grond van artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening een claimakkoord tussen Griekenland en Kroatië tot stand is gekomen. Dit artikel is immers slechts van toepassing bij hereniging van familieleden en eiseres heeft geen familieleden in Kroatië. Daarbij komt dat eiseres niet heeft ingestemd met overdracht aan Kroatië, hetgeen volgens deze bepaling wel vereist is. Verder is onduidelijk wat de grondslag is van het claimverzoek van Nederland aan Kroatië. In het claimverzoek heeft verweerder verzuimd de grondslag te vermelden.
Verweerder miskent verder dat artikel 8, vierde lid, van de Dublinverordening bepaalt dat verweerder verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielaanvraag. Uitgangspunt is immers dat de lidstaat waar de alleenstaande minderjarige vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend verantwoordelijk is, mits dit in het belang is van de minderjarige vreemdeling. Als verweerder daarvan af wil wijken had verweerder een gedegen en zorgvuldig onderzoek moeten verrichten naar het belang van eiseres. Verweerder heeft onvoldoende de belangen van eiseres als minderjarige meegewogen in de zin van artikel 8, vierde lid, in samenhang met artikel 6, derde lid van de Dublinverordening en heeft ten onrechte de herplaatsingsprocedure in Griekenland als ijkpunt genomen. Eiseres verwijst hierbij naar het arrest M.A.van het Hofen (onder meer) de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 december 2020.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Nederlandse overheid veel actief onderzoek heeft gedaan naar de situatie van eiseres en de overdracht naar Kroatië. Verweerder heeft veelvuldig contact gehad met de Griekse en de Kroatische autoriteiten. Er is in Griekenland een BIA rapport over eiseres opgesteld en er is geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden, zoals genoemd in artikel 6 van de Dublinverordening die maken dat de eerdere belangenafweging die is verricht door de Griekse autoriteiten anders is komen te liggen. Uit het aanmeldgehoor en het BIA rapport blijkt dat eiseres niet de intentie had om in Nederland asiel aan te vragen en dat zij akkoord is gegaan met de herplaatsing naar Kroatië.
5. In artikel 6, eerste lid, van de Dublinverordening staat vermeld dat de lidstaten het belang van het kind voorop moeten stellen bij alle procedures. In het derde lid van dit artikel staat vermeld dat om vast te stellen wat het belang van het kind is de lidstaten nauw samenwerken en in het bijzonder rekening houden met (onder meer) het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige (onder b) en de standpunten van de minderjarige in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit (onder d).
6. Op grond van artikel 8, vierde lid, van de Dublinverordening is bij ontstentenis van gezinsleden, broers of zussen of familieleden als vermeld in de leden 1 en 2 van artikel 8 de lidstaat waarbij de alleenstaande minderjarige vreemdeling haar verzoek om internationale bescherming heeft ingediend de verantwoordelijke lidstaat, mits dit in het belang is van de minderjarige.
Is artikel 8, vierde lid, van de Dublinverordening op juiste wijze beoordeeld?
7. De rechtbank is van oordeel dat, rekening houdend met de rangorde van de criteria van hoofdstuk 3 van de Dublinverordening, op grond van artikel 8, vierde lid, van de Dublinverordening moet worden vastgesteld of Nederland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiseres. Uit die bepaling volgt dat het uitgangspunt is dat een alleenstaande minderjarige vreemdeling in de lidstaat waar de vreemdeling de asielaanvraag indient de verantwoordelijke lidstaat is, mits dit in het belang is van de minderjarige vreemdeling. Daarbij dient verweerder artikel 6, derde lid, van de Dublinverordening te betrekken. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat, indien verweerder van dit uitgangspunt afwijkt, verweerder onderzoek had moeten doen naar het belang van het kind. Daarvan is onvoldoende gebleken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.