ECLI:NL:RBDHA:2021:13660

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
NL21.14298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een homoseksuele man uit Bangladesh en de niet-ontvankelijkheid van de opvolgende aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een man van Bengalese afkomst, heeft in het verleden een asielaanvraag ingediend die op 8 februari 2020 werd afgewezen als kennelijk ongegrond. De afwijzing was gebaseerd op de ongeloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn homoseksuele geaardheid en de problemen die hij in Bangladesh zou ondervinden. Deze afwijzing werd onherroepelijk na een uitspraak van de hoogste bestuursrechter op 21 mei 2021.

Eiser diende op 2 augustus 2021 een opvolgende asielaanvraag in, waarin hij opnieuw zijn homoseksuele geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen aanvoerde. Hij voegde hieraan toe dat hij problemen zou ondervinden vanwege het feit dat zijn jongere broers getrouwd zijn, terwijl hij dat niet is. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde deze aanvraag echter niet-ontvankelijk, omdat eiser geen relevante nieuwe elementen had aangedragen die niet al in de eerdere procedure aan de orde waren geweest.

De rechtbank oordeelde dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden had gepresenteerd die de beoordeling van zijn aanvraag zouden kunnen veranderen. De rechtbank bevestigde dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag op goede gronden was gedaan en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de opvolgende aanvraag niet-ontvankelijk was. Eiser had niet aangetoond dat de problemen die hij ondervond door zijn huwelijkse staat een nieuw element vormden dat niet eerder was besproken.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.14298

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

ProcesverloopBij besluit van 31 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft via telehoren deelgenomen aan de zitting. Hij is bijgestaan door zijn gemachtigde, die ter zitting is verschenen. Als tolk is verschenen de heer P. Ghosh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging aan deze zaak vooraf?
1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag] 1980 en de Bengalese nationaliteit te hebben. Hij heeft op 25 januari 2020 een eerste asielaanvraag ingediend, waarbij hij kenbaar heeft gemaakt niet terug te kunnen keren naar Bangladesh omdat hij problemen heeft vanwege zijn homoseksuele geaardheid. Verweerder heeft die aanvraag bij besluit van 8 februari 2020 afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat hij eisers verklaringen over zijn geaardheid en de problemen die hieruit voortvloeien ongeloofwaardig vindt. Met een uitspraak op 21 mei 2021 van de hoogste bestuursrechter [1] is deze afwijzing onherroepelijk geworden.
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op 2 augustus 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hij heeft aan deze aanvraag opnieuw zijn homoseksuele geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen ten grondslag gelegd. Ook heeft eiser verklaard dat hij problemen zal ondervinden, omdat zijn jongere broers getrouwd zijn en hijzelf niet.
3. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser aan deze aanvraag geen (relevante) nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd. [2] Verweerder heeft dit gedaan onder verwijzing naar het besluit van 8 februari 2020, waarbij eisers homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig is bevonden. Dat eiser problemen heeft gehad vanwege zijn huwelijkse staat, omdat zijn jongere broers al zijn getrouwd, had eiser volgens verweerder tijdens zijn eerste asielprocedure naar voren kunnen en moeten brengen. Zijn jongere broers waren immers al getrouwd ten tijde van de eerste asielaanvraag.
Waarom is eiser het niet met verweerder eens?
4. Eiser wijst erop dat hij bij zijn eerste asielaanvraag chatberichten heeft overgelegd en verklaringen over zijn contacten met het Cocktail-project. Uit een recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter [3] volgt dat die verklaringen en chatberichten anders moeten worden betrokken bij de beoordeling van zijn asielaanvraag en is de eerdere afwijzing van zijn asielaanvraag evident onjuist. Dit maakt volgens eiser dat er wel degelijk sprake is van relevante nieuwe elementen of bevindingen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt voorop dat deze procedure is beperkt tot de vraag of verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren omdat eiser aan zijn opvolgende asielaanvraag geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd die relevant zijn voor de beoordeling van die aanvraag.
In dit kader is relevant dat met de vorige asielprocedure in rechte vaststaat dat verweerder eisers gestelde homoseksuele geaardheid en de daaruit voortkomende problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig vindt. Verweerder heeft daarbij gesteld dat de chatberichten niet maken dat eisers verklaringen over zijn geaardheid geloofwaardig zijn. Naast dat niet te achterhalen is wie de afzender van deze berichten is, stelt verweerder dat online gesprekken nog niet direct iets zeggen over eisers innerlijke gevoelens. De stukken over het Cocktail-project kunnen volgens verweerder gelet op de afgelegde verklaringen van eiser niet tot een andere conclusie leiden.
5.1.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser geen nieuwe elementen en bevindingen aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. In beroep is door eiser niet betwist dat het verschil in huwelijkse staat tussen hemzelf en zijn jongere broers en de problemen als gevolg daarvan geen nieuw element of bevinding is. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021 terecht niet als een nieuw element of bevinding heeft aangemerkt. Het is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter dat nieuwe jurisprudentie niet wordt aangemerkt als een nieuw element of bevinding. [4] Verder heeft verweerder zich in de eerdere asielprocedure al conform de Werkinstructie 2019/18 inhoudelijk over de chatberichten en de stukken over het Cocktail-project uitgelaten. De uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 4 augustus 2021 werpt op het standpunt van verweerder dan ook geen ander licht. Er is dus evenmin gebleken van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden die maken dat de rechtbank het bestreden besluit moet beoordelen als ware het een eerste afwijzing. [5]
Wat is de conclusie?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de asielaanvraag op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
7. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft eiser geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
2.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 mei 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM4952.
5.Zie artikel 83.0 van de Vw 2000.