ECLI:NL:RBDHA:2021:13657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
SGR 21/3400
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor huurwoning door bestuursorgaan op basis van eigen vermogen en inschrijftijd

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland. De eiser had een urgentieverklaring aangevraagd omdat hij en zijn gezin de huur van hun huidige woning niet meer konden betalen. Het bestuursorgaan heeft de aanvraag afgewezen, met als argument dat de eiser met zijn opgebouwde inschrijftijd en eigen vermogen de situatie zelf kan oplossen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard.

De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft aangevoerd dat de huur te hoog is en dat de woning niet geschikt is vanwege medische problemen. De verweerder heeft echter gesteld dat de eiser op korte termijn een seniorenwoning kan huren en dat hij voldoende vermogen heeft om tijdelijk een woning in de vrije sector te huren. De rechtbank heeft overwogen dat de eiser en zijn gezin met hun eigen vermogen de huur kunnen blijven betalen totdat zij een geschikte woning hebben gevonden.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verweerder niet verplicht was om de hardheidsclausule toe te passen, omdat de situatie van de eiser niet bijzonder genoeg was om een uitzondering te maken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de urgentieverklaring door de verweerder terecht was, omdat er geen noodsituatie was en het gezin in staat was om tijdelijk in hun huidige woning te blijven.

De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3400

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] en anderen, uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: C. Slingerland ),
en

het dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Smittenaar).

Procesverloop

In het besluit van 21 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een urgentieverklaring afgewezen.
In het besluit van 31 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2021 met behulp van een Skypeverbinding op zitting behandeld. Eiser en zijn vrouw zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft, mede namens zijn partner en meerderjarige zoon, een urgentieverklaring aangevraagd. Het gezin kan namelijk de huur van hun huidige woning niet meer betalen.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Volgens verweerder kan eiser met de opgebouwde inschrijftijd de situatie zelf oplossen. [1] Verweerder stelt dat eiser op korte termijn een seniorenwoning kan huren en dat hij tot die tijd genoeg vermogen heeft om tijdelijk een woning in de vrije sector te huren. Verweerder vindt verder dat de omstandigheden van eiser niet dusdanig bijzonder zijn dat een uitzondering moet worden gemaakt.

Wat vinden partijen in beroep?

3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. De huur van de huidige woning is te duur en het inkomen van het gezin is beperkt. De woning is gelet op de bestaande medische problemen niet geschikt; zo is er geen balkon en tocht het in de woning. De vrouw van eiser heeft een transitievergoeding gekregen en dat bedrag willen ze apart zetten om een nieuwe woning in te richten. Als ze dit bedrag moeten gebruiken om nu de huur te betalen, heeft het gezin straks geen geld meer om de nieuwe woning in te richten. Het gezin heeft altijd samengewoond en zorgt voor elkaar. Ook is de zoon niet in staat om zelfstandig te wonen en zullen de kosten (ook voor de gemeente) een stuk hoger zijn als de zoon apart zou moeten wonen.
4. Verweerder stelt dat eiser al staat ingeschreven sinds 27 oktober 2019 en het gezin daarom het vermogen kan gebruiken om de wachttijd te overbruggen. Het gezin wordt geholpen met het vinden van een passende seniorenwoning, maar een woning met twee kamers is moeilijker te vinden dan woningen met maar één kamer. Met het vermogen kan het inkomen van het gezin worden aangevuld om de huur te betalen totdat een woning is gevonden. Er is daarom geen noodsituatie. Tot slot zegt verweerder dat van de gestelde bijzondere situatie zoals de gezondheid of de diagnose van de zoon geen bewijzen zijn en verweerder dit niet heeft kunnen meenemen bij het nemen van het bestreden besluit.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid de urgentieverklaring heeft afgewezen omdat het gezin eigen vermogen bezit waarmee de situatie tijdelijk kan worden opgelost. De partner van eiser heeft een transitievergoeding en een nabetaling van loon ontvangen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het gezin dit bedrag wil gebruiken om een nieuwe woning in te richten, mag verweerder verwachten dat het gezin het bedrag inzet om de situatie (tijdelijk) op te lossen vóórdat verweerder een urgentieverklaring verleent. Op dit moment kan het gezin nog met het vermogen de huur betalen, waardoor er geen sprake is van een noodsituatie. Verder was op het moment van de aanvraag de reden voor het indienen van het verzoek de financiële teruggang. Hierover overweegt de rechtbank dat verweerder de detentie van de zoon heeft mogen zien als een situatie die niet buiten de schuld van het huishouden ligt en verweerder het verzoek om die reden mocht afwijzen. Inmiddels woont de zoon weer thuis. Hij kan geld verdienen of een uitkering aanvragen om bij te dragen aan de woonkosten.
6. Verweerder heeft tijdens de zitting verteld dat woningcoöperaties aangegeven dat de zoon misschien mee zou kunnen verhuizen naar een seniorenwoning. Het gezin wordt geholpen om een woning te vinden waar het hele gezin kan wonen. Gelet op de inschrijfduur zal het gezin op termijn in aanmerking komen voor een seniorenwoning en tot die tijd kan het gezin met het vermogen in de huidige woning blijven. Een urgentieverklaring is daarom niet noodzakelijk.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de hardheidsclausule niet heeft hoeven toepassen. Verweerder heeft uitgelegd dat hij niet snel een uitzondering maakt omdat voor elke urgentieverklaring die verweerder afgeeft, andere mensen langer op een woning moeten wachten. [2] Omdat het gezin met het geld tijdelijk in de woning kan blijven totdat zij een geschikte seniorenwoning hebben, is hun situatie niet bijzonder genoeg. De gezondheidssituatie is daarvoor ook niet voldoende. Uit de aanvraag volgt dat een verhuiskostenvergoeding op grond van de Wmo [3] niet is afgegeven omdat het huidige appartement geschikt is. In dit beroep zijn geen bewijzen gedeeld waaruit blijkt dat de situatie van het gezin of de zoon is verslechterd of waaruit blijkt dat het appartement ongeschikt is. Dat het huis tocht, koud is of dat de ijskast kapot is, moet eiser met de verhuurder regelen en is daarom geen bijzondere omstandigheid.
Conclusie
8. Verweerder heeft de aanvraag voor een urgentieverklaring terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, en vijfde lid, onder c, van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2019.
2.Verweerder mag deze motivering gebruiken volgens vaste rechtspraak. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de hoogste bestuursrechter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:922.
3.Wet maatschappelijke ondersteuning.