ECLI:NL:RBDHA:2021:13657
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing urgentieverklaring voor huurwoning door bestuursorgaan op basis van eigen vermogen en inschrijftijd
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland. De eiser had een urgentieverklaring aangevraagd omdat hij en zijn gezin de huur van hun huidige woning niet meer konden betalen. Het bestuursorgaan heeft de aanvraag afgewezen, met als argument dat de eiser met zijn opgebouwde inschrijftijd en eigen vermogen de situatie zelf kan oplossen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard.
De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft aangevoerd dat de huur te hoog is en dat de woning niet geschikt is vanwege medische problemen. De verweerder heeft echter gesteld dat de eiser op korte termijn een seniorenwoning kan huren en dat hij voldoende vermogen heeft om tijdelijk een woning in de vrije sector te huren. De rechtbank heeft overwogen dat de eiser en zijn gezin met hun eigen vermogen de huur kunnen blijven betalen totdat zij een geschikte woning hebben gevonden.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verweerder niet verplicht was om de hardheidsclausule toe te passen, omdat de situatie van de eiser niet bijzonder genoeg was om een uitzondering te maken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de urgentieverklaring door de verweerder terecht was, omdat er geen noodsituatie was en het gezin in staat was om tijdelijk in hun huidige woning te blijven.
De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.