202003334/1/A3.
Datum uitspraak: 28 april 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [plaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 29 april 2020 in zaken nrs. 20/2694 en 20/2693 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland.
Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2019 heeft Holland Rijnland de aanvraag van [appellant] voor een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 3 maart 2020 heeft Holland Rijnland het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Holland Rijnland heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. W.J. Vroegindeweij, advocaat te Katwijk, en Holland Rijnland, vertegenwoordigd door mr. T.J. Smittenaar-van der Geer, zijn verschenen. De Afdeling heeft ook [nicht] ter zitting gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft last van ernstig chronisch hartfalen en psychosociale klachten, waardoor hij volgens hem niet zelfredzaam en afhankelijk van hulp van zijn familie is. Ten tijde van de aanvraag waren volgens zijn behandelend artsen een goed sociaal vangnet en een goede psychische gezondheid noodzakelijk voordat hij met een operatie een steunhart zou kunnen krijgen. Inmiddels heeft hij die operatie ondergaan, maar zijn medische problematiek is volgens twee verklaringen van [zijn nicht], nog steeds aanwezig. [appellant] stelt wegens zijn medische problematiek niet mobiel te zijn. Hij wil dichter bij zijn familie in Leiden wonen, die dan beter mantelzorg kan verlenen. Het lukt hem niet om een woning in de buurt van zijn familie in Leiden te vinden.
Holland Rijnland erkent de medische problematiek van [appellant]. Volgens Holland Rijnland was het voor [appellant] ten tijde van de aanvraag echter mogelijk om zelf binnen zes maanden een woning te vinden. Zijn situatie was niet zo bijzonder, dat het voor [appellant] een uitzondering had moeten maken, aldus Holland Rijnland.
Hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat hij aantoonbaar niet in staat is geweest om binnen zes maanden zelf een woning te vinden. Daarnaast is zijn situatie naar zijn mening zo bijzonder, dat Holland Rijnland een uitzondering voor hem zou moeten maken en hem een urgentieverklaring moet verlenen.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling
4. Een woningzoekenende kan in aanmerking komen voor een urgentieverklaring als hij voldoet aan de criteria van artikel 20 van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2019 (hierna: Huisvestingsverordening). Een van de criteria is dat de woningzoekene niet binnen zes maanden zelf kan voorzien in huisvesting. De woningzoekende wordt in elk geval geacht zelfredzaam te zijn als zijn positie op de woningmarkt door zijn inschrijftijd zodanig is dat hij zelf binnen een termijn van zes maanden via de reguliere weg een woning binnen de regio kan vinden.
[appellant] mag wegens zijn leeftijd reageren op seniorenwoningen. De wachttijd voor seniorenwoningen is korter dan voor reguliere woningen en bedraagt volgens Holland Rijnland een jaar. De aanvraag van [appellant] voor een urgentieverklaring dateert van 10 oktober 2019 en zijn inschrijftijd bedroeg op dat moment bijna een jaar. Gelet op zijn inschrijftijd en de wachttijd van een jaar voor een seniorenwoning heeft Holland Rijnland zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen, dat het voor hem mogelijk was om binnen zes maanden vanaf het moment van de aanvraag een woning in Leiden te vinden. Daarnaast heeft hij alleen gereageerd op populaire seniorenwoningen. Hij zal ook moeten reageren op de minder populaire seniorenwoningen. Dat [appellant] de Nederlandse taal niet spreekt en hij wegens zijn medische problematiek afhankelijk is van de hulp van zijn familie om te zoeken naar een geschikte woning, ontslaat hem niet van de verplichting om op alle geschikte woningen te reageren.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat Holland Rijnland zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet aan alle criteria voldeed om in aanmerking te kunnen komen voor een urgentieverklaring.
Het betoog faalt.
5. Artikel 33 van de Huisvestingsverordening bepaalt dat Holland Rijnland ten gunste van een aanvrager een uitzondering op de Huisvestingsverordening kan maken als het niet verlenen van een urgentieverklaring tot bijzondere hardheid leidt. Uit de aard en strekking ervan volgt dat Holland Rijnland dit artikel alleen met uiterste terughoudendheid toepast.
In de regio Holland Rijnland zijn 100.000 woningzoekenden waarvan 23.000 actief op zoek naar een woning. Jaarlijks verdeelt Holland Rijnland rond de 3.000 sociale huurwoningen. Er is sprake van een zeer krappe sociale huurwoningmarkt. Voor elke urgentieverklaring die Holland Rijnland afgeeft, moeten andere woningzoekenden langer op een woning wachten. De situatie van [appellant] is niet zo bijzonder, dat hij met voorrang op andere woningzoekenen een sociale huurwoning moet krijgen. [appellant] moest ten tijde van de aanvraag weliswaar worden geopereerd, maar uit de door de behandelend artsen overgelegde verklaringen volgt niet dat uitstel van deze operatie in verband met zijn woonsituatie levensbedreigend was. De operatie is inmiddels uitgevoerd. Daarnaast heeft Holland Rijnland gewezen op voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, waarop [appellant] aanspraak kan maken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat Holland Rijnland in redelijkheid in de door [appellant] aangevoerde omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om voor hem een uitzondering te maken.
Het betoog faalt.
Slotsom
6. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat Holland Rijnland de aanvraag voor een urgentieverklaring in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Holland Rijnland hoeft de proceskosten niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2021
280-960