1.3.Bij beslissing van 18 november 2019 heeft het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie (OM) besloten om geen vervolging in te stellen naar aanleiding van de aangifte van eiser en om de zaak voortijdig te beëindigen. De aanwezigheid van eiser in Nederland was voor het OM niet langer noodzakelijk, omdat Nederland geen rechtsmacht heeft ten aanzien van de volgens eiser in Italië gepleegde (strafbare) feiten en eisers aangifte niet tot een nader strafrechtelijk onderzoek in Nederland kon leiden wegens onvoldoende opsporingsindicaties. Er waren eveneens onvoldoende aanknopingspunten om het onderzoek over te dragen aan Italië.
2. Bij het primaire besluit van 20 november 2019 heeft verweerder de (ambtshalve) aanvraag afgewezen, omdat eiser niet (langer) voldoet aan de voorwaarden zoals genoemd in paragraaf B8/3 van de Vc 2000. Verweerder baseert dit besluit op de beslissing van het OM van 18 november 2019, waaruit blijkt dat het OM heeft vastgesteld dat de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland niet (langer) noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel. Verweerder ziet voorts geen aanleiding om met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van de beleidsregels.
3. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Eiser voert in bezwaar aan dat het nieuwe beleid (WBV 2019/10, wijziging van paragraaf B8/3.1 Vc 2000) niet op hem van toepassing is, omdat hij ruim vóór de ingangsdatum van het nieuwe beleid (1 augustus 2019) heeft aangegeven dat hij aangifte van mensenhandel wenste te doen. Eiser heeft voorts aangevoerd dat het nieuwe beleid voor Dublinclaimanten in strijd is met de Richtlijnen 2011/36/EU en 2004/81/EG (de Richtlijn). Tevens is eiser van mening dat de Dublinverordening niet van toepassing is bij een verzoek om bescherming als slachtoffer van mensenhandel.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Hiertoe heeft verweerder – samengevat – overwogen dat pas sprake is van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden als de kennisgeving aangifte is ingestuurd en door verweerder is ontvangen. Dat eiser de wens om aangifte te doen al voor de inwerkingtreding van het nieuwe beleid heeft geuit, betekent niet dat het oude beleid op hem van toepassing is. Het nieuwe beleid is op eiser van toepassing en verweerder heeft conform het nieuwe beleid gehandeld. Ten aanzien van het nieuwe beleid en het beroep van eiser op de onder 3 vermelde Richtlijnen stelt verweerder zich op het standpunt dat Nederland de Richtlijn tot 1 augustus 2019 ruimer heeft toegepast dan strikt noodzakelijk was. Met het nieuwe beleid, dat geldt met ingang van 1 augustus 2019, wordt pas een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd verleend als de beoordeling door het OM heeft uitgewezen dat de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland noodzakelijk is voor het opsporen en het vervolgen van mensenhandel. Het nieuwe beleid leidt er niet toe dat geen uitvoering meer wordt gegeven aan de Richtlijn. Voorts is de wijziging van het beleid niet in strijd met de Richtlijn, nu Dublinclaimanten nog steeds een effectief beroep kunnen doen op de Richtlijn. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het, los van de vraag of wel of niet sprake is van de intentie van een vreemdeling om onder de Dublinclaim uit te komen, niet wenselijk is dat de aangifte van mensenhandel door een Dublinclaimant direct leidt tot het vervallen van de Dublinprocedure, terwijl is gebleken dat in een groot deel van de gevallen het strafrechtelijk onderzoek slechts kort duurt en er geen aanknopingspunten zijn voor onderzoek in Nederland. Tot slot is de aanvraag van eiser niet afgewezen, omdat hij vanwege verkeerde redenen aangifte van mensenhandel zou hebben gedaan of op grond van de Dublinverordening, maar vanwege het feit dat hij niet voldoet aan de in artikel 3.48 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en in paragraaf B8/3 van de Vc 2000 neergelegde voorwaarden.
5. In de gronden van beroep van 16 maart 2020 en 3 oktober 2021 heeft eiser het standpunt van verweerder gemotiveerd betwist. Hierna zal de rechtbank op de aangevoerde beroepsgronden ingaan.