ECLI:NL:RBDHA:2021:13603

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
C/09/599257 / HA ZA 20-878
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door wijziging bankrekeningnummers van budgethouders

In deze zaak heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) de gedaagde aangeklaagd wegens onrechtmatige daad. De gedaagde heeft bankrekeningnummers van budgethouders gewijzigd naar het rekeningnummer van zijn vader, waardoor de SVB in totaal € 65.397,50 heeft overgemaakt naar de rekening van de vader van de gedaagde in plaats van naar de budgethouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde, die als uitzendkracht bij de SVB werkte, op het moment van de wijzigingen aanwezig was op kantoor en dat hij toegang had tot de inloggegevens van een medewerkster wiens account werd gebruikt voor de wijzigingen. De rechtbank heeft ook bewijs gevonden in de vorm van videobeelden waarop de gedaagde herkend werd tijdens geldopnames van de rekening van zijn vader. De SVB vorderde een schadevergoeding van € 59.069,55, wat de rechtbank heeft toegewezen, evenals de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij verplicht is de schade te vergoeden. De gedaagde heeft betwist dat hij de wijzigingen heeft aangebracht, maar de rechtbank heeft zijn verweer verworpen op basis van de beschikbare bewijsstukken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/599257 / HA ZA 20-878
Vonnis van 8 december 2021
in de zaak van
DE SOCIALE VERZEKERINGSBANKte Amstelveen,
eiseres,
advocaat mr. E.M. Bakker te Leiden,
tegen
[gedaagde]te [plaats 1],
gedaagde,
advocaat mr. T. Kocabas te Zoetermeer.
Partijen zullen hierna ‘de SVB’ en ‘[gedaagde]’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 september 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 16 juni 2021, waarin een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de ambtshalve beschikking van 16 juni 2021 waarin een datum voor een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het proces-verbaal van de via Skype gehouden mondelinge behandeling van 8 september 2021, en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Zij hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De SVB is een zelfstandig bestuursorgaan belast met het beheer en de uitvoering van verschillende volksverzekeringen en voorzieningen. De SVB heeft onder meer tot taak het uitvoeren van sociale verzekeringen en persoonsgebonden regelingen. In dat kader zorgt de SVB ervoor dat het persoonsgebonden budget (‘pgb’) dat aan iemand is toegekend, tijdig wordt uitbetaald op het bij haar bekende bankrekeningnummer van die klant. Dit kan een zogenaamde ‘budgethouder’, maar ook een zorgverlener zijn.
2.2.
[gedaagde] werkte in ieder geval van 18 november 2015 tot 19 september 2016 als uitzendkracht bij de SVB locatie Leiden op de afdeling PGB. [gedaagde] reisde met het openbaar vervoer naar zijn werk bij de SVB in Leiden. Vanaf het kantoor van de SVB is het één minuut lopen naar station Leiden Centraal.
2.3.
Alle medewerkers van de SVB Leiden hebben een persoonlijke toegangspas die gebruikt moet worden om toegang te krijgen tot het kantoorpand. Datum en tijdstip van het gebruik van deze pas worden geregistreerd.
2.4.
Op 4 augustus 2016 tussen 20:25 uur en 20:50 uur zijn elf IBAN-nummers van budgethouders in het systeem van de SVB gewijzigd naar het IBAN-nummer [rekeningnummer] op naam van de heer [A]. Dit is de vader van [gedaagde], die in 2009 naar China is geëmigreerd.
2.5.
Op 17 augustus 2016 tussen 17:45 uur en 17:48 uur is dit IBAN-nummer weer terug gewijzigd naar de oorspronkelijke (aan de betreffende budgethouders toebehorende) IBAN-nummers.
2.6.
Deze wijzigingen zijn in het softwareprogramma TREK van de SVB doorgevoerd met het inlogaccount van medewerkster mevrouw [X] (hierna: ‘[X]’). Dit account was alleen geautoriseerd voor de SVB locatie Leiden. Met dit inlogaccount kon niet worden ingelogd op een thuiswerkplek of een andere SVB-locatie.
2.7.
Met de toegangspas van [X] is op 4 augustus 2016 om 17:00 uur en op 17 augustus 2016 om 17:27 uur uitgecheckt bij het SVB-kantoor te Leiden. Met de toegangspas van [gedaagde] is op 4 augustus 2016 om 20:51 uur en op 17 augustus 2016 om 17:59 uur uitgecheckt bij het SVB-kantoor te Leiden. Met de persoonsgeboden OV-chipkaart op naam van [gedaagde] is op 4 augustus 2016 om 20:56 uur en op 17 augustus 2016 om 18:01 uur ingecheckt op station Leiden Centraal.
2.8.
Tussen 4 en 17 augustus 2016 heeft de SVB bedragen van in totaal € 65.397,50, bestemd voor de hiervoor bedoelde budgethouders, overgemaakt naar voornoemde bankrekening van de vader van [gedaagde]. Tussen 8 en 21 augustus 2016 is van deze bankrekening een totaalbedrag van € 59.000 opgenomen bij twee verschillende geldautomaten in Den Haag.
2.9.
Op 13 oktober 2016 heeft [X] als verdachte een verklaring afgelegd. Zij heeft – voor zover hier van belang – het volgende verklaard:
“[…]
V: Had je een ‘locker’ ter beschikking op je werk in Leiden?
A: Ja. Dat was een kluisje die af te sluiten was. Die kluis heb ik overgedragen aan een collega.
V: Aan wie is die kluis overgedragen?
A: Aan [gedaagde]. Die kluis had ik al overgedragen voordat ik daar weg ging. Ik maakte toen al gebruik van het kluisje van mijn zus [Y].
V: Die kluis sloot je ook af?
A: Die sloot ik in principe altijd af. Dat is gebruikelijk. Als het goed is waren de kluisjes afgesloten aan het einde van de dag. De kluis kreeg ik pas later. Mijn spullen met onder andere gebruikersnaam en wachtwoord bewaarde ik in een bakje, die ik dagelijks op mijn werkplek neerlegde. Iedereen kon er in principe bij. Ook stukken van budgethouders zaten in mijn bakje. Iedereen werkte eigenlijk op deze manier. Later kwamen er ook kasten waarin de bakjes werden gelegd. De sleutels van de kasten lagen boven op de kast. In die kasten lagen spullen van meerdere collega’s.
V: Dus samengevat: iedereen heeft een bakje met stukken en wachtwoorden die op de bureaus worden gezet als er wordt gewerkt. Rond januari 2016 kreeg ik een kast, die ik met meerdere collega’s moest delen. Ik denk dat ik die kast met 15 collega’s moest delen. In de kast legde iedereen zijn bakje. Rond juni 2016 heb ik een persoonlijk kluisje gekregen die heb ik in september 2016 overgedragen aan [gedaagde].
A: Klopt.
V: Wie hadden er de sleutel van jouw kluisje?
A: Niemand, alleen ik.
V: Heb je de sleutel wel eens uitgeleend aan iemand?
A: Nee.
V: Hoe heb jij je gebruikersnaam gekregen?
A: Via de mail. In het begin schreef ik mijn wachtwoord op in een schriftje, die constant veranderde. Nu onthoud ik mijn wachtwoord. De gebruikersnaam is gewoon een afkorting van je naam. Iedereen kent de gebruikersnamen van collega’s dus.
V: Wat deed je met je bakje als je bijvoorbeeld even iets ging drinken of lunchen?
A: Dan bleef mijn bakje op mijn bureau staan. Dat deed iedereen.
V: Dus iedereen kon achter jouw wachtwoord komen of jouw stukken lezen?
A: Ja eigenlijk wel.
V: Hoe vaak moet je je wachtwoord wijzigen?
A: Dat weet ik niet. Je krijgt een berichtje als deze weer verandert moet worden. Ik heb hem toevallig net moeten veranderen. Wanneer ik heb daarvoor heb veranderd weet ik niet.
[…]”
2.10.
Van (enkele) geldopnames zijn (foto’s van) videobeelden beschikbaar. [gedaagde] is op deze beelden herkend door vijf personen, waaronder [X] en [B] (een neef van [gedaagde], hierna: ‘de neef van [gedaagde]’). Op respectievelijk 13 oktober, 19 oktober, 20 oktober, 2 november en 8 december 2016 hebben deze vijf personen over de (video)beelden als volgt verklaard ten overstaan van een verbalisant van de directie Opsporing van het Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid:
[X] als verdachte:
“O: Wij tonen de verdachte beelden afkomstig van een camera in een gelduitgifteautomaat i5704, tijdstip 09 augustus 2016 te 16:34:50 uur.
V: Wat kunt u hierover verklaren?
A: Dat is [gedaagde].
V: Waar herkende je hem aan?
A: Ik herken hem meteen, hij is bleek en Aziatisch. Ik herken hem aan zijn neus en jukbeenderen. Ik herken de kuch. Hij was altijd wel een beetje verkouden. Ik heb volgens mij die zonnebril eerder gezien, maar weet het niet zeker.
V: Wat is zo opvallend aan zijn kuch?
A: Dan houdt hij zijn hand op een bepaalde manier voor zijn mond. Ik zie dat ook op deze beelden terug.
V: Herken je de kleding?
A: Ik denk dat ik het vest wel eens bij [gedaagde] heb gezien. Dat weet ik niet zeker.”
Een medeverdachte van [gedaagde]:
“V: Wij tonen jou beelden afkomstig van een camera in een gelduitgifteautomaat nummer I57 datum tijdstip 09 augustus 2016 16.35 uur. Wat kan je hierover verklaren?
A: Shit. Volgens mij is dat echt [gedaagde]. Ik weet het eigenlijk zeker. Ik twijfel er niet aan.
V: Waar herken je hem aan?
A: Aan die neus en die mond. Hij loopt er nooit zo bij hoor met zo’n vest. Ik herken hem niet aan de kleding of zonnebril.”
Een andere medeverdachte van [gedaagde]:
“V: Wij tonen jou nu enkele foto’s. Ken of herken jij diegene? (DOC-0001 t/m DOC 003)
A: Op DOC-001 herken ik [gedaagde]. Ik herken hem aan de neus, de mond en de kin. Het vest komt mij ook bekend voor. […].
V: Wij tonen jou […] foto “Bankpas telefoon gezicht-001”. Wat kun jij daarover verklaren?
A: Ja ik herken hier duidelijk [gedaagde] in. Ik heb die zonnebril wel eens bij hem gezien. Het etui waar de telefoon in zit die herken ik niet.”
Een getuige:
“O: Wij tonen de getuige DOC-001 een overzicht van schermafdruk van een pintransactie.
A: Wat kunt u hierover verklaren?
V: De eerste foto die u mij toont van een persoon met een zonnebril en een pet dat zou [gedaagde] kunnen zijn, dat jasje zou ik wel eens gezien kunnen hebben. Het zou [gedaagde] kunnen zijn de combinatie van het gezicht en het jasje komt mij bekend voor.”
De neef van [gedaagde]:
“O: Wij tonen u een foto van een persoon met een donker jack/jas, die een zonnebril draagt. Deze foto is door ons voorzien van het nummer DOC-001.
V: herkent u de persoon en/of kleding op deze foto?
A: Dat is sowieso niet iemand die ik ken. Heeft deze persoon dat pasje gebruikt? Ik kan hem ook niet echt goed zien. Dit kan misschien [gedaagde] zijn mijn neef maar dat weet ik niet zeker. Hij lijkt een beetje op [gedaagde].
O: Wij tonen u een foto van een persoon met een donker jack/jas, voorzien van een logo van het merk “Puma” en het embleem van voetbalclub ‘Feyenoord’. Deze foto is door ons voorzien van het nummer: DOC-002.
V: Herkent u de helm/kleding op deze foto?
A: Ik herken hier niemand in, die eerste foto herken ik [gedaagde] wel maar hierin herken ik niemand. Ik vind het sowieso vreemd dat iemand met een helm geld opneemt. Maar er zijn rare dingen aan de hand met [gedaagde] want hij is mij nog geld schuldig. (…) [gedaagde] moet wel dat bankpasje hebben gepakt want die foto die u mij als eerste toont dat is 80% zeker [gedaagde].”
2.11.
In de periode van 5 januari 2016 tot en met 4 oktober 2016 hebben er, afgezien van de 16 overboekingen door de SVB en voornoemde contante geldopnames, geen activiteiten plaatsgevonden op de bankrekening van de vader van [gedaagde]. In juni 2015 heeft ABN Amro Bank N.V. voor het laatst een nieuwe bankpas voor deze bankrekening toegezonden aan het correspondentieadres [adres] in [plaats 2]. Op dit adres stonden op dat moment ingeschreven [C] en de neef van [gedaagde]. Ook was dit het laatst bekende adres van de vader van [gedaagde], die op dat moment al naar China was geëmigreerd.
2.12.
Het door de SVB op deze bankrekening gelegde beslag heeft voor een bedrag van € 6.327,95 doel getroffen.
2.13.
De strafzaak tegen [gedaagde] is op 11 december 2018 geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.

3.Het geschil

3.1.
De SVB vordert – samengevat – om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan de SVB van een bedrag van € 59.069,55, te vermeerderen met rente (vanaf 17 augustus 2016) en (na)kosten (vermeerderd met rente met ingang van vijf dagen na de datum van dit vonnis).
3.2.
De SVB legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door bankrekeningnummers van budgethouders te wijzigen in het bankrekeningnummer van zijn vader, waardoor de SVB voor budgethouders bestemde geldbedragen van in totaal € 65.397,50 heeft overgemaakt op het bankrekeningsnummer van de vader van [gedaagde]. De SVB heeft hierdoor schade geleden. Het door [gedaagde] gelegde beslag op de bankrekening van de vader van [gedaagde] heeft een bedrag van € 6.327,95 opgeleverd, zodat een schadebedrag van € 59.069,55 resteert.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de SVB in haar vorderingen dan wel tot afwijzing daarvan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kort gezegd is tussen partijen in geschil of [gedaagde] degene is geweest die de in 2.4 en 2.5 bedoelde wijzigingen in het betaalsysteem van de SVB heeft gemaakt en daarmee of het [gedaagde] is geweest die onrechtmatig jegens de SVB heeft gehandeld. Dat er sprake is van een onrechtmatige daad die de dader kan worden toegerekend en dat de SVB schade heeft geleden als gevolg van deze onrechtmatige daad, staat tussen partijen niet ter discussie.
4.2.
De SVB stelt dat uit de volgende feiten en omstandigheden blijkt dat het [gedaagde] is geweest die de betreffende wijzigingen heeft gemaakt:
  • de medewerkster wiens inlogaccount is gebruikt ([X]) was niet meer op kantoor ten tijde van de wijzigingen (hetgeen kan worden afgeleid uit haar klokregistraties en OV-reisgegevens);
  • iedereen op het kantoor van de SVB kon de inloggegevens van deze medewerkster ([X]) bemachtigen, omdat deze niet goed waren opgeborgen (zoals zij heeft verklaard toen zij als verdachte werd gehoord);
  • de bankrekeningnummers van de rechthebbende budgethouders zijn gewijzigd in het bankrekeningnummer van de vader van [gedaagde];
  • [gedaagde] werkte bij de SVB ten tijde van het gestelde onrechtmatige handelen;
  • [gedaagde] was tijdens de wijzigingen aanwezig op kantoor (hetgeen volgt uit zijn klokregistraties en OV-reisgegevens);
  • [gedaagde] is door verschillende personen herkend op de (video)beelden van de geldopnames;
  • op de momenten waarop gepind werd bij een van de twee geldautomaten, heeft een nabijgelegen zendmast een signaal van de gsm van [gedaagde] opgepikt;
  • [gedaagde] kon de beschikking hebben over het bankpasje van zijn vader, want hij had toegang tot het adres van zijn vader waarnaartoe ABN Amro de nieuwe bankpas heeft gestuurd. [gedaagde] beschikte ook al jaren over een sleutel van dat adres en heeft daar enige tijd gewoond (zoals volgens de SVB volgt uit de verklaring die de neef als getuige heeft afgelegd);
  • [gedaagde] was bekend met het bankrekeningnummer van zijn vader (gelet op zijn verklaring dat hij eerder de beschikking heeft gehad over het oude bankpasje);
  • bij de huiszoeking bij [gedaagde] is (soortgelijke) kleding als zichtbaar op de videobeelden gevonden;
  • [gedaagde] heeft financiële problemen.
4.3.
[gedaagde] betwist dat hij degene is die de bankrekeningnummers van de budgethouders heeft gewijzigd in het bankrekeningnummer van zijn vader en voert hiertoe het volgende aan:
  • na twee jaar onderzoek heeft het Openbaar Ministerie besloten de strafzaak tegen hem te seponeren wegens onvoldoende bewijs;
  • enkel op basis van de verklaring van [X] zelf en haar kloktijden kan niet worden vastgesteld of zij op kantoor was ten tijde van de wijzigingen;
  • de inchecktijden van de toegangspas hebben geen enkele betekenis, omdat het in de praktijk mogelijk is dat medewerkers het gebouw betreden of verlaten door met een collega mee te lopen en omdat niet uit te sluiten is dat een ander dan de houder gebruik maakt van de persoonlijk toegewezen toegangspas;
  • dat [gedaagde] kloktijden corresponderen met zijn OV-reisgegevens, maakt het voorgaande niet anders;
  • [gedaagde] is nooit alleen geweest op kantoor, ook niet in de avonden;
  • de inloggegevens van [X] zijn niet voor een ieder toegankelijk geweest (dit blijkt volgens [gedaagde] uit de verklaring van [X] dat alleen zij een sleutel had van haar kastje en dat zij haar wachtwoord onthield en niet opschreef);
  • [gedaagde] heeft nooit aan de [adres] in [plaats 2] gewoond, althans “niet in de periode zoals in geding”. Ook heeft [gedaagde] geen sleutel van de woning;
  • [gedaagde] heeft de bankpas van zijn vader tot en met 2014/2015 in zijn bezit gehad. Nadat de geldigheid daarvan was verlopen in 2015, heeft hij er niets meer mee gedaan;
  • degenen die [gedaagde] hebben herkend op de videobeelden van de pinopnames, waren zijn medeverdachten in de strafzaak. Het is heel goed mogelijk dat zij deze verklaring uit eigen belang hebben afgelegd.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op het feit dat het inlogaccount van [X] waarmee de wijzigingen zijn gedaan alleen geautoriseerd was voor de SVB locatie Leiden, stelt de rechtbank vast dat de persoon die de wijzigingen heeft gemaakt, aanwezig moet zijn geweest op het kantoor van de SVB in Leiden.
4.5.
Uit de klokregistraties van [X] en [gedaagde] leidt de rechtbank af dat op het moment dat de wijzigingen in het systeem werden gemaakt, [X] niet en [gedaagde] wel op kantoor aanwezig was (zie 2.4, 2.5 en 2.7). Hoewel het strikt genomen mogelijk is dat niet de geregistreerde pashouder, maar iemand anders op deze momenten met de betreffende toegangspas het gebouw van de SVB is binnengekomen, heeft de rechtbank geen enkele aanleiding om aan te nemen dat dat het geval is geweest. [gedaagde] heeft daartoe in ieder geval onvoldoende gesteld.
4.6.
Vast staat ook dat [gedaagde] op het moment dat de wijzigingen werden gemaakt, niet alleen op kantoor was. Met het oog daarop voert [gedaagde] aan dat niet hij, maar een van zijn collega’s de wijzigingen in het systeem heeft aangebracht. Gesteld noch gebleken is echter dat een andere medewerker van de SVB over de bankgegevens van [gedaagde] vader beschikte en [gedaagde] heeft desgevraagd ook niet kunnen verklaren hoe een andere collega aan die gegevens had kunnen komen. [gedaagde] daarentegen beschikte wél over de voor de wijziging gebruikte rekeninggegevens van zijn vader, nu hij de – op het moment van de gestelde onrechtmatige daad – reeds verlopen bankpas van die bankrekening van zijn vader in zijn bezit had.
4.7.
Dat de inloggegevens van [X] in principe toegankelijk waren voor iedereen die in het pand van de SVB aanwezig was, volgt uit het verhoor van [X] van 13 oktober 2016. Zij heeft toen immers verklaard dat zij haar spullen met onder meer haar gebruikersnaam en wachtwoord overdag in een bakje op haar bureau bewaarde en dat dit bakje daar ook bleef staan als zij even wat ging drinken of lunchen. [X] heeft op voornoemde datum weliswaar ook verklaard dat zij “nu” haar wachtwoord onthoudt, maar daaruit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat dat ook al het geval was op 4 augustus 2016, zoals [gedaagde] doet.
4.8.
De rechtbank stelt verder als onvoldoende door [gedaagde] betwist vast dat [gedaagde] over de nieuwe bankpas van zijn vader beschikte. De neef van [gedaagde] heeft immers verklaard dat [gedaagde] over een sleutel beschikte van het appartement waar de nieuwe bankpas naartoe is gestuurd en daarnaast is [gedaagde] door vijf verschillende personen op de hiervoor in 2.10 bedoelde (video)beelden herkend als de persoon die met de nieuwe bankpas geld opneemt.
[gedaagde] heeft niet toegelicht waarom zijn neef in strijd met de waarheid zou hebben verklaard dat hij over een sleutel van dat appartement beschikte. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om zijn getuigenverklaring in twijfel te trekken.
Ten aanzien van de herkenningen door verschillende personen op de (video)beelden van de geldopnames heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat deze zijn afgelegd door personen die belang hadden bij een belastende verklaring over hem, omdat het medeverdachten betreffen. De rechtbank constateert dat slechts drie van de vijf personen die een verklaring hebben afgelegd, medeverdachten waren. Naast deze drie personen hebben immers ook een getuige en zijn neef hem op de beelden herkend. Daarbij komt dat in ieder geval twee van de drie medeverdachten vrouw waren, zodat niet voor de hand ligt dat zij zouden worden herkend als de man die te zien is op de (video)beelden van de geldopnames.
4.9.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de SVB met de door haar overgelegde stukken haar stelling heeft bewezen dat [gedaagde] degene is geweest die in het systeem van de SVB de rekeningnummers van de rechthebbende op 4 augustus 2016 heeft gewijzigd in het rekeningnummer van zijn vader, waardoor een bedrag van in totaal € 65.397,50 in plaats van naar de rechthebbende budgethouders, naar de bankrekening van de vader van [gedaagde] is overgemaakt. Hiermee heeft [gedaagde] onrechtmatig jegens de SVB gehandeld. [gedaagde] is daarom verplicht de schade die de SVB daardoor heeft geleden te vergoeden. De vordering van de SVB daartoe zal dan ook worden toegewezen.
4.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de SVB worden begroot op:
- dagvaarding € 105,09
- griffierecht 2.042,00
- salaris advocaat
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 4.375,09
4.11.
Voor afzonderlijke veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237). De rechtbank zal, zoals gevorderd, de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de SVB van een schadevergoeding van € 59.069,55 (negenenvijftig duizendnegenenzestig euro en vijfenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 17 augustus 2016 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de SVB tot op heden begroot op € 4.375,09 en op € 163,00 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85,00 in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van vijf dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.C. Kranenburg en in het openbaar uitgesproken door mr. D. Nobel, rolrechter, op 8 december 2021.