ECLI:NL:RBDHA:2021:13497

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
NL21.2847 en NL21.2848
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Libanese gezinsleden met betrekking tot militaire en jihadistische cursussen op Hezbollah-school

In deze zaak hebben eisers, een man en vrouw met twee minderjarige kinderen, asiel aangevraagd in Nederland na hun vlucht uit Libanon. De man werkte op een school die onder toezicht stond van Hezbollah, waar hij verplicht werd om militaire en jihadistische cursussen te volgen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvragen afgewezen, omdat hij de verklaringen van eiser niet geloofwaardig achtte, onder andere vanwege tegenstrijdige informatie in het visumdossier. De rechtbank heeft de zaak op 10 november 2021 behandeld en het onderzoek geschorst, waarna het op 17 november 2021 werd hervat en gesloten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte de verklaringen van eiser als tegenstrijdig heeft beoordeeld en dat de documenten die door eisers zijn overgelegd onvoldoende zijn gewogen. De rechtbank vernietigt de besluiten van de staatssecretaris en draagt hem op om binnen drie maanden nieuwe besluiten te nemen, waarbij de geloofwaardigheid van de verklaringen en de waarde van de overgelegde documenten opnieuw moeten worden gewogen. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers toegewezen, die zijn vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.2847 en NL21.2848

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2021 in de zaken tussen

[eiseres] , v-nummers [nummer] , eiseres en

[eiser], v-nummer [nummer] , eiser, samen eisers,
mede namens hun minderjarige kinderen
[kind] ,v-nummer [nummer] ,
[kind] ,v-nummer [nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.W. Melchers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Çöplü).

ProcesverloopBij de afzonderlijke besluiten van 2 februari 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tijdens de zitting op 10 november 2021 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst. De rechtbank heeft de behandeling hervat op 17 november 2021 op zitting en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eisers, van Libanese nationaliteit, stellen dat zij Libanon zijn ontvlucht omdat eiser
op een school, de [school] , kwam te werken die onder toezicht stond van Hezbollah. Eiser werd geacht militaire en jihadistische cursussen te volgen. Eiser verwachtte niet als leraar Engels deze cursussen te moeten volgen en wilde hier niet aan meedoen. Op het moment dat eiser hier bezwaar tegen maakte, werd hem duidelijk gemaakt dat hij geen andere keus had om mee te werken. Hierop zijn eisers, nadat zij een visum hadden verkregen, het land ontvlucht. Eisers kunnen niet meer terugkeren omdat eiser inmiddels is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar door een sharia-comité van Hezbollah vanwege het zonder toestemming wegblijven op de [school] .
2. Verweerder acht het asielrelaas niet geloofwaardig. Verweerder volgt in de eerste
plaats niet dat eiser in Libanon een arbeidscontract overeen is gekomen waardoor hij op de [school] kwam te werken. Uit het visumdossier volgt namelijk dat eiser heeft aangegeven te werken op een school in Saudi-Arabië, hetgeen zijn bevestiging vindt in de door eiser in de die procedure overgelegde werkgeversverklaring. Bovendien heeft eiser volgens verweerder tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn ontslag bij deze werkgever. Daarnaast is volgens verweerder niet geloofwaardig dat eiser, een gestudeerd man die aangeeft zich niet met de waarden en normen van Hezbollah te kunnen verenigen, ervoor kiest om te werken bij een Hezbollah school. Ook volgt verweerder niet dat eiser problemen heeft ondervonden door te weigeren om de verplichte cursussen te volgen. Verweerder heeft daarom de asielaanvragen van eisers afgewezen als ongegrond.
Rol visumdossier bij beoordeling asielrelaas
3. Eisers voeren aan dat verweerder bij de beoordeling van de asielaanvraag ten
onrechte de stukken uit het visumdossier betrekt. Het klopt dat de stukken uit het visumdossier niet helemaal stroken met het asielrelaas van eiser. Bij de aanvraag van het visum om naar Nederland te kunnen reizen heeft eiser namelijk aangegeven dat hij in Saudi-Arabië werkzaam was, terwijl hij in werkelijkheid al een contract had getekend op de [school] en wist dat hij niet meer zou terugkeren naar Saudi-Arabië. Eisers contract bij de werkgever in Saudi-Arabië liep echter nog, dus feitelijk gezien heeft eiser geen valse informatie verstrekt bij zijn visumaanvraag. Dat de werkgeversverklaring blijkens de datering is afgegeven op een moment dat eiser zelf nog in Saudi-Arabië was (en dus voor het moment dat de problemen met Hezbollah zich überhaupt voordeden), vindt zijn oorzaak in het feit dat de werkgever de verklaring – op verzoek van eiser – heeft geantidateerd. Dit in opdracht van de reisagent van eiser. Volgens eiser was het noodzakelijk om bij de aanvraag van zijn visum aan te geven dat hij in Saudi-Arabië werkzaam was omdat een visum anders niet zou worden verstrekt. Deze vorm van misleiding, die enkel is ingegeven om de vlucht uit Libanon mogelijk te maken, raakt volgens eisers echter niet de geloofwaardigheid van het asielrelaas zelf.
3.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de stukken uit het visumdossier af doen
aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser. Bij het aanvragen van zijn visum op 14 juni 2019 heeft eiser met een werkgeversverklaring aangegeven nog bij zijn oude werkgever in Saudi-Arabië te werken en dat hij op 25 augustus 2019 weer voor de klas zou staan. Eiser is zelf verantwoordelijk voor de verstrekken van de juiste gegeven bij zijn visumaanvraag. Dat eiser zijn oude werkgever heeft opgegeven doet volgens verweerder vermoeden dat eiser nog werkzaam was bij zijn oude werkgever en niet in Libanon. Dat eiser andere informatie heeft verstrekt bij zijn visumaanvraag, dan bij zijn asielaanvraag, wordt door verweerder betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid omtrent eisers problemen in Libanon. Eiser heeft hiermee immers aannemelijk gemaakt dat hij kennelijk onder omstandigheden bereid is om onjuiste verklaringen af te leggen, aldus verweerder.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het feit dat de stukken uit het
visumdossier niet overeenkomen met het asielrelaas van eiser in dit geval niet zonder meer in het nadeel heeft kunnen laten meewegen in de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas van eiser. Verweerders stelling dat, omdat eiser bereid is een valse verklaring af te leggen bij zijn visumaanvraag, het ook aannemelijk is dat hij valse verklaringen aflegt bij zijn asielaanvraag volgt de rechtbank uitdrukkelijk niet. Bij de overstap van het leerstuk van de positieve overtuigingskracht naar de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling past juist dat ongeloofwaardige verklaringen over bijvoorbeeld het reisverhaal op zichzelf niets hoeven te zeggen over de geloofwaardigheid van gestelde problemen in het land van herkomst. In dit verband verwijst de rechtbank naar paragraaf 3.2. van Werkinstructie 2014/10. Eiser heeft een verklaring gegeven voor de afwijkende informatie in het visumdossier. Die verklaring heeft verweerder niet beoordeeld. De beroepsgrond slaagt.
Tegenstrijdige verklaringen over ontslag
4. Eisers voeren aan dat verweerder de verklaringen van eiser over zijn ontslag bij zijn
werkgever in Saudi-Arabië ten onrechte als tegenstrijdig heeft beoordeeld. Volgens eisers heeft verweerder onvoldoende oog voor de bijzondere verstandhouding tussen eiser en zijn voormalige werkgever in Saudi-Arabië en interpreteert verweerder het begrip ontslag onjuist. Eiser was al lange tijd in dienst bij de werkgever in Saudi-Arabië en tussen hem en zijn werkgever was een vertrouwensband ontstaan. Op het moment dat eiser aangaf niet langer in Saudi-Arabië te willen werken, maar in Libanon om dichter bij zijn familie te zijn, wilde zijn werkgever hem graag helpen. Eiser kon daarom bij de start van de zomervakantie naar Libanon gaan om daar werk te vinden. Afgesproken is dat eiser in ieder geval tot aan het begin van het nieuwe schooljaar zou worden doorbetaald en enkel naar Saudi-Arabië zou terugkeren als eiser in Libanon geen nieuwe baan zou vinden. Eiser heeft een nieuwe baan gevonden en dit aan zijn werkgever in Saudi-Arabië bericht. Van ontslag was nog geen sprake. Afgesproken was immers dat hij tot het begin van het nieuwe schooljaar in dienst zou blijven. Eiser kan geen contract overleggen van zijn werkgever in Libanon omdat het getekende contract naar de centrale autoriteit in Beiroet is gestuurd en eiser dit pas na registratie, dat kan 3 tot 5 maanden, weer terug zou ontvangen. Loon van zijn nieuwe werkgever heeft eiser niet ontvangen. Zijn contract ging officieel pas in met ingang van het nieuwe schooljaar.
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser tegenstrijdige en inconsistente
verklaringen heeft afgelegd over zijn ontslag bij zijn werkgever in Saudi-Arabië. Eiser verklaart enerzijds dat hij in mei 2019 nog geen ontslag had genomen bij zijn werkgever in Saudi-Arabië omdat hij wilde afwachten of het lukte om in Libanon een baan te krijgen. Anderzijds verklaart eiser dat hij op 10 mei 2019 een arbeidsovereenkomst in Libanon heeft getekend en aan zijn werkgever in Saudi-Arabië heeft laten weten dat hij niet meer terug zou komen. Daarnaast heeft eiser in mei, juni en juli 2019 nog loon ontvangen van zijn werkgever in Saudi-Arabië. Volgens verweerder duidt dit er niet op dat eiser ontslag heeft genomen bij zijn werkgever in Saudi-Arabië. Verder blijkt nergens uit dat eiser van zijn werkgever in Libanon loon heeft ontvangen en heeft eiser geen arbeidsovereenkomst overgelegd met zijn werkgever in Libanon. Eiser heeft tijdens het nader gehoor voldoende de gelegenheid gekregen om duidelijke verklaringen af te leggen, maar hij is daar volgens verweerder niet in geslaagd. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn problemen in Libanon.
4.2.
De rechtbank begrijpt de verklaringen van eisers als volgt. In maart 2019 heeft eiser
met zijn werkgever in Saudi-Arabië afgesproken dat hij op zoek zou gaan naar werk in Libanon om zo weer met zijn gezin te kunnen samenwonen. In mei 2019 heeft eiser zijn werkgever in Saudi-Arabië telefonisch op de hoogte gesteld dat hij nieuw werk in Libanon had gevonden, niet meer zou terugkeren naar Saudi-Arabië en dat zijn contract beëindigd kon worden einde zomer 2019. Om die reden heeft eiser nog in mei, juni en juli salaris ontvangen van zijn werkgever in Saudi-Arabië. Eiser heeft in mei 2019 zijn contract getekend bij zijn werkgever in Libanon, hij zou in de zomer voorbereidende cursussen doen en in september 2019 starten met lesgeven. Pas vanaf september 2019 zou eiser loon ontvangen van zijn werkgever in Libanon.
De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat eisers verklaringen over zijn ontslag, zoals die zijn gedaan in het nader gehoor, niet uitblinken in duidelijkheid. Deze duidelijkheid is echter wel gegeven in de zienswijze op het voornemen dat is uitgebracht in eisers asielzaak. Gelet op de daarin gegeven verklaring, die onder 4 is weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn ontslag. De verklaringen zou verweerder hoogstens als bevreemdingwekkend kunnen zien, waarbij volgens de rechtbank ook mee dient te wegen dat eiser voor elk vreemd aspect een verklaring heeft. De beroepsgrond slaagt.
Wetenschap militaire trainingen
5. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte aan hen tegenwerpt dat van hen als
hoogopgeleide mensen mag worden verwacht dat zij wisten dat als eiser op een Hezbollah school zou gaan werken hij militaire trainingen zou moeten gaan volgen. Eiser geeft hierop aan dat hij op de hoogte was dat Hezbollah de inhoud van de lesstof bepaalde. Hij wist echter niet dat de docenten een militaire training dienden te volgen. Dat lag in het geval van eiser, die werkzaam zou zijn als docent Engels, ook niet voor de hand. Daarbij tekent eiser aan dat Hezbollah alom aanwezig is en hij geen problemen heeft met de maatschappelijke tak van de beweging. Enkel de militaire tak kan niet op zijn instemming rekenen.
5.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers op de hoogte waren van het feit dat de school onder leiding stond van Hezbollah. De school waar eiser heeft gesolliciteerd, is een Hezbollahschool waarin kinderen worden klaargestoomd voor de jihad. Desondanks heeft de echtgenote van eiser ervoor gekozen om eiser aan te melden bij de school die aangesloten was bij Hezbollah. Eiser heeft het overgrote deel van zijn leven in Libanon gewoond. Hij is daarnaast ook docent en is op de hoogte van de handelingen van Hezbollah. Ook is het algemeen bekend dat Hezbollah de inhoud van de lesstof bepaalt. Verweerder vindt het dan ook opvallend dat eiser zegt niet op de hoogte te zijn van het feit dat er onder andere militaire trainingen worden gegeven op Hezbollah scholen.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de door eisers gegeven toelichting, niet zonder meer heeft kunnen vasthouden aan het standpunt dat eisers relaas op dit punt ongeloofwaardig is. Niet duidelijk is waarop verweerder baseert dat sprake was van een school waar kinderen worden klaargestoomd voor de jihad, net zo min als duidelijk is waaruit volgt dat eiser had moeten weten dat hij als leraar Engels militaire trainingen zou moeten volgen. Eiser geeft aan dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de politieke en maatschappelijke tak van de Hezbollah en de militaire tak. Niet alles wat Hezbollah doet, staat in een militaire context. Dit volgt volgens eiser ook uit het feit dat enkel de militaire tak van Hezbollah is aangemerkt als terroristische organisatie en niet Hezbollah zelf. Verweerder heeft dit standpunt niet in zijn overwegingen betrokken. De beroepsgrond slaagt.
Documenten
6. Ter onderbouwing van hun relaas hebben eisers verschillende documenten
overgelegd. Het gaat om een uitnodiging voor een cursus van de [school] , een aanhoudingsverklaring van Hezbollah en een vonnis van het sharia-comité Hezbollah. Van alle documenten kan volgens verweerder de authenticiteit niet worden vastgesteld omdat het kopieën betreft en referentiemateriaal ontbreekt om de echtheid te onderzoeken.
6.1.
Eisers voeren aan dat verweerder bij de beoordeling van het asielrelaas te weinig
waarde heeft gehecht aan de overgelegde documenten. Dat verweerder de documenten niet op echtheid kan onderzoeken, zou niet voor rekening en risico moeten komen van eisers. Het betreft hier een eerste asielaanvraag waardoor verweerder zou moeten uitgaan van de authenticiteit van de documenten. In dit verband wijzen eisers op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 december 2017. [1]
6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de documenten die eisers hebben
overgelegd ter onderbouwing van hun asielrelaas te weinig bewijswaarde hebben om de tegenstrijdige en inconsistente verklaringen over het asielaas te repareren. Verweerder laat de documenten niet buiten beschouwing omdat de echtheid ervan niet kan vastgesteld, maar de documenten komen om die reden wel te weinig bewijswaarde toe. Bovendien hebben eisers geen verklaring gegeven voor het feit dat van de aanhoudingsverklaring en het vonnis alleen een kopie is overgelegd. Het overleggen van een kopie van een uitnodigingsbrief voor een cursus is onvoldoende om te onderbouwen dat eiser een arbeidsovereenkomst had met de [school] als anderzijds een arbeidsovereenkomst of andere documenten ontbreken en eiser inconsistente en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn ontslag, aldus verweerder.
6.3.
De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder als volgt. Omdat eiser volgens
verweerder tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, kunnen de documenten, waarvan de echtheid niet kan worden vastgesteld, niet in het voordeel van eisers worden meegewogen. De rechtbank is van oordeel dat deze werkwijze niet in overeenstemming is met paragraaf 3.2.1.2. van de eigen werkinstructie 2014/10 van verweerder en niet met de door eisers aangehaalde Afdelingsuitspraak. Bij de beoordeling van de waarde die aan een document gehecht kan worden als de authenticiteit ervan niet kan worden vastgesteld, kan verweerder niet wijzen op, naar het oordeel van verweerder, tegenstrijdige verklaringen die (ook) zijn afgelegd. Vragen die wel een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de waarde die aan een document kan worden gehecht zijn bijvoorbeeld of de verklaringen over de afgifte van het document stroken met algemene informatie of dat uit algemene informatie blijkt dat documenten op eenvoudige wijze illegaal verkregen kunnen worden. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat dergelijke vragen een rol hebben gespeeld bij de beoordeling. De rechtbank volgt de stelling van eisers dat onverkort van de authenticiteit van de documenten moet worden uitgegaan niet, maar is wel van oordeel dat de beoordeling van verweerder van de waarde van de documenten onvoldoende gemotiveerd is. Overigens, zoals de rechtbank in 3.2 en 4.2 reeds heeft overwogen, heeft verweerder ten onrechte gesteld dat sprake is van tegenstrijdige verklaringen. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
7. Gelet op de onder 3.2, 4.2 en 6.3 geconstateerde gebreken zijn de bestreden
besluiten niet deugdelijk gemotiveerd. De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluiten dienen te worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Door de aard en omvang van de gebreken ziet de rechtbank tevens geen aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheid in artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal verweerder daarom opdragen nieuwe besluiten te nemen. De geloofwaardigheidsbeoordeling is een bevoegdheid van verweerder. Het ligt daarom op de weg van verweerder om de verklaringen van eisers over het asielrelaas en de overgelegde documenten opnieuw te wegen, met inachtneming van wat is uiteengezet in deze uitspraak, en te bepalen of aan eisers het voordeel van de twijfel moet worden gegund. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van drie maanden.
8. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder onder toepassing
van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in samenhangende zaken vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op om binnen drie maanden na deze uitspraak opnieuw op de aanvragen te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van
M.M. Neutgens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.