ECLI:NL:RBDHA:2021:13492

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
21_6574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering na opschorting; verzoekster in verzuim geweest

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster wiens bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) door het college van burgemeester en wethouders van Leiden was ingetrokken. De intrekking vond plaats per 1 augustus 2021, na een opschorting van de uitkering vanwege het niet verschijnen van verzoekster op meerdere afspraken en het niet aanleveren van gevraagde gegevens. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de intrekking en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 16 november 2021 was verzoekster aanwezig, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat verzoekster niet in verzuim kan worden geacht, omdat zij op de hoogte was van de afspraken en de vereiste gegevens niet had ingeleverd. De rechter heeft ook rekening gehouden met de psychische problemen van verzoekster, maar oordeelde dat deze niet zodanig waren dat zij niet in staat was om adequaat te reageren op de communicatie van verweerder. De voorzieningenrechter concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering rechtmatig was en dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek werd dan ook afgewezen.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, met W.M. Colpa als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6574

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 november 2021 in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats] , verzoekster,
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder(gemachtigde: E. Waasdorp).

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2021 heeft verweerder de aan eiseres toegekende uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) per 1 augustus 2021 beëindigd (lees: ingetrokken).
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 november 2021 met behulp van een beeldverbinding (Skype) op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Alvorens kan worden overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, beoordeelt de voorzieningenrechter of sprake is van een voldoende spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Van een spoedeisend belang als hiervoor bedoeld is onder meer sprake wanneer betrokkene in acute financiële nood verkeert.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aannemelijk is dat de financiële situatie van verzoekster zodanig is dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.
4.1.
Verzoekster is door verweerder uitgenodigd voor een rechtmatigheidsgesprek op 21 juni 2021
.Verweerder heeft deze afspraak verzet naar 29 juni 2021. Verzoekster is op deze afspraak niet verschenen.
4.2
Verweerder heeft daarop bij brief van 2 juli 2021 verzoekster opnieuw uitgenodigd voor een gesprek en wel op 13 juli 2021. In de uitnodiging voor dit gesprek is verzoekster verzocht een kopie van alle bankafschriften van de afgelopen 3 maanden en bewijsstukken met betrekking tot de stand van zaken van haar co-schappen mee te nemen. Verzoeker heeft hierop per emailbericht aan verweerder laten weten niet te kunnen komen, omdat zij in thuisquarantaine moet verblijven. De behandelend ambtenaar heeft per email aangegeven dat de afspraak telefonisch kon en heeft geprobeerd telefonisch contact te zoeken met verzoekster, maar verzoekster was niet bereikbaar.
4.3.
Verweerder heeft vervolgens bij brief van 15 juli 2021 verzoekster uitgenodigd voor een telefonisch gesprek op 20 juli 2021 en haar verzocht om voorafgaand aan de afspraak een kopie van alle bankafschriften van de afgelopen 3 maanden toe te sturen. Verzoekster was op die dag niet telefonisch bereikbaar en heeft geen stukken toegestuurd.
4.4
Bij besluit van 22 juli 2021 heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoekster per 1 augustus 2021 opgeschort, op de grond dat verzoekster niet bereikbaar was op de afspraken van 13 juli 2021 en 20 juli 2021 en dat verzoekster niet de gevraagde gegevens heeft overgelegd. Voorts heeft verweerder verzoekster opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 24 augustus 2021 en medegedeeld dat zij een kopie van alle bankafschriften van de afgelopen 3 maanden en bewijsstukken met betrekking tot de stand van zaken van haar co-schappen mee moet nemen. Daarbij is aan haar meegedeeld dat, indien zij niet naar de afspraak komt en geen nieuwe afspraak maakt, haar bijstandsuitkering zal worden gestopt.
4.5.
Verzoekster heeft op 26 juli 2021 de volgende email aan verweerder verstuurd:
“Beste mevrouw [A] ,
Mijn excuses dat het afgelopen 2 weken niet gelukt is elkaar te spreken. Uw laatste brief heeft mij niet op tijd kunnen bereiken. Ik begrijp dat daardoor momenteel mijn uitkering opgeschort is. Graag zou ik om de mogelijkheid willen vragen dit te herstellen.
Momenteel loop ik weer stage. Alle onderdelen zijn daarbij verplicht. Momenteel is het enige vrije moment maandag 02 augustus, tussen 12.30 en 14.30 uur.
Ik hoop dat we een oplossing kunnen vinden”.
4.6.
Verzoekster heeft op deze email een bericht van de automatische afwezigheidsassistent van de betreffende ambtenaar van verweerder gekregen, inhoudende dat zij afwezig was en dat zij op 23 augustus 2021 weer aanwezig zal zijn.
5. Bij het besluit van 31 augustus 2021 heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoekster per 1 augustus 2021 ingetrokken op de grond dat verzoekster, zonder bericht van verhindering, niet is verschenen op het gesprek van 24 augustus 2021 en dat verzoekster evenmin de gevraagde gegevens heeft overgelegd. Daardoor kan het recht op een bijstandsuitkering niet worden vastgesteld.
6. Verzoekster voert aan dat zij met haar emailbericht van 26 juli 2021 heeft bericht dat zij alleen op 2 augustus 2021 beschikbaar was voor een gesprek en dat zij dus op 24 augustus 2021 was verhinderd. Voorts stelt verzoekster dat zij vóór 24 augustus 2021 nog telefonisch contact heeft opgenomen met verweerder, maar dat zij toen te horen heeft gekregen dat zij contact met haar casemanager moest opnemen.
7.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Pw, heeft de bijstandverlenende instantie de bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand indien de betrokkene de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, of indien de betrokkene anderszins onvoldoende medewerking verleent.
Artikel 54, vierde lid, van de Pw bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
7.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel heeft aangewend, zodat dit besluit in rechte vaststaat. Daarom ligt hier uitsluitend de vraag voor of de intrekking van de bijstand met ingang van 1 augustus 2021 op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw in rechte stand kan houden.
7.3.
Bij de beantwoording van de vraag of verweerder op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2521).
7.4
Verzoekster heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zij het opschortingsbesluit van 22 juli 2021 heeft ontvangen. Verzoekster was er dus van op de hoogte dat zij op 24 augustus 2021 een gesprek zou hebben en dat zij bankafschriften en stukken over de stand van zaken van haar co-schappen moest meenemen. Vast staat dat verzoekster niet is verschenen op het gesprek van 24 augustus 2021. Ook heeft zij de gevraagde gegevens niet ingeleverd.
7.5.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat verzoekster niet in verzuim kan worden geacht. Anders dan verzoekster kan de voorzieningenrechter uit het emailbericht van 26 juli 2021 niet afleiden dat verzoekster hierin aangeeft dat zij verhinderd is voor het gesprek op 24 augustus 2021. Voorts had het, mede gelet op de eerdere afspraken waarop zij niet was verschenen of onbereikbaar was, naar het oordeel van de voorzieningenrechter op de weg van verzoekster gelegen om na terugkeer van haar casemanager tijdig contact met haar op te nemen om een nieuwe datum af te spreken. Daarbij komt dat verzoekster niet de gevraagde gegevens heeft toegestuurd of om uitstel heeft gevraagd om deze in te leveren.
Verzoekster heeft ter zitting nog aangevoerd dat zij vanwege psychische problemen niet altijd in staat was om adequaat te reageren op de brieven van verweerder. Hoewel aannemelijk is dat verzoekster kampte met psychische problemen, is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verzoekster om die reden in het geheel niet in staat was om (tijdig) te reageren op de brieven van verweerder. Verzoekster liep in die periode ook co-schappen, hetgeen er op duidt dat zij toen niet onmachtig was om haar post te beheren en haar afspraken na te komen. Bovendien had verzoekster eventueel derden kunnen inschakelen om haar zaken waar te nemen.
7.6.
Het voorgaande betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW is voldaan. Verweerder was daarmee bevoegd het recht van eiser op bijstand met ingang van 1 augustus 2021 in te trekken. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder in eisers geval niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.