ECLI:NL:RBDHA:2021:13393

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
NL21.8520
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag Eritrese nationaliteit en risico op schending van artikel 3 EVRM door verlengde militaire dienstplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die eerder was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van de eiser tegen het besluit van de staatssecretaris, dat de aanvraag als kennelijk ongegrond had afgewezen en een inreisverbod voor twee jaar had opgelegd. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft aangevoerd dat hij vreest voor schending van zijn rechten bij terugkeer naar Eritrea, met name vanwege de militaire dienstplicht die hij zou moeten vervullen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen reëel risico zou zijn op ernstige schade bij terugkeer naar Eritrea. De rechtbank oordeelde dat de mogelijke verlenging van de militaire dienstplicht voor onbepaalde tijd wel degelijk een risico op schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebrengt. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere uitspraak en de nieuwe informatie in acht moeten worden genomen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.8520

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eeiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.P.M. van der Zanden).

ProcesverloopBij besluit van 2 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens heeft verweerder eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.8521, op 6 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn verschenen [moeder van eiser], de moeder van eiser, [broer van eiser], de broer van eiser, en tolk A. Solomon.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2001. Eiser heeft op 24 januari 2017 zijn eerste asielaanvraag ingediend. Hij heeft daaraan onder andere ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd tot de Pinkstergemeenschap, dat hij vreest in Eritrea zijn dienstplicht te zullen moeten vervullen dan wel dat hij bestraft wordt omdat hij zich heeft onttrokken aan zijn dienstplicht. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 24 juli 2019 afgewezen en zich daarbij onder meer op het standpunt gesteld dat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt, dat zijn gestelde bekering ongeloofwaardig is, dat het aannemelijk is dat eiser zijn militaire dienstplicht zal moeten vervullen, maar niet dat hij als dienstweigeraar zal worden bestraft, zodat niet aannemelijk is dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. [1]
Bij uitspraak van 19 december 2019 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiser hiertegen ongegrond verklaard. [2] Bij uitspraak van 5 maart 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het hoger beroep ongegrond verklaard. De afwijzing van de eerste asielaanvraag van eiser staat hiermee in rechte vast.
2. Op 25 juni 2020 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij niet terug kan keren naar Eritrea omdat hij vreest dat hij zijn dienstplicht zal moeten vervullen. Deze dienstplicht zal volgens eiser van onbeperkte duur zijn.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Voor zover eiser bij de zienswijze heeft verzocht om heroverweging van het besluit van 24 juli 2019, omdat de identiteit van zijn moeder nu wel geloofwaardig is geacht, stelt verweerder dat daartoe geen aanleiding bestaat. Verder stelt verweerder dat in de eerdere uitspraak van 19 december 2019 al is ingegaan op de militaire dienstplicht en dat eiser geen nieuwe elementen heeft ingebracht die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
De uitspraak van het Committee against Torture (CAT) van 22 januari 2019 (CAT/C/65/D/811/20170) vormt geen novum, omdat deze al in de vorige procedure had kunnen worden overgelegd en niet overeenkomt met de situatie van eiser. De situatie in Tigray is niet betrokken is bij de beoordeling, omdat eiser hierover niet heeft verklaard bij zijn aanvraag terwijl dat wel op zijn weg gelegen had. Het risico op arrestatie heeft eiser volgens verweerder ook niet eerder benoemd. In de eerdere procedure is de situatie bij terugkeer al beoordeeld. Eiser is niet illegaal Eritrea uitgereisd, omdat hij daar nooit heeft verbleven. Verder stelt verweerder dat het actuele landgebonden beleid Eritrea is aangepast op 25 maart 2021, naar aanleiding van het algemeen ambtsbericht Eritrea van 1 december 2020. Ten aanzien van militaire dienstplicht is het beleid niet gewijzigd. Het EASO rapport van 19 april 2021 ‘Eritrea, latest developments on political situation and national service between 1 January 2020 and 31 January 2021’ ziet grotendeels op dezelfde periode als het ambtsbericht van 1 december 2020. Dit geldt ook voor de bronnen die in het rapport zijn opgenomen. Er is geen nieuwe informatie met betrekking tot de militaire dienstplicht. Er staat niet veel meer in dan dat hervormingen waarop was gehoopt niet zijn doorgegaan.
De stelling dat in het rapport de militaire dienstplicht in Eritrea is aangemerkt als slavernij/dwangarbeid volgt verweerder niet. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij zelfstandig vertrek naar Eritrea een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling, aldus verweerder.
4. Eiser handhaaft in beroep zijn verzoek om een bestuurlijke heroverweging.
Verder betoogt eiser dat hij bij vrijwillige terugkeer naar Eritrea zijn militaire dienstplicht moet vervullen. Verder wijst eiser er op dat het militaire dienstverband voor onbepaalde duur kan worden verlengd en dat de militaire dienst alle kenmerken vertoont van slavernij/ dwangarbeid. Dit levert volgens eiser een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM op. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser verwezen naar het EASO rapport van 19 april 2021. Eiser stelt dat het EASO rapport dateert van na het ambtsbericht van 1 december 2020, zodat de bevindingen in dit rapport niet zijn meegenomen in het ambtsbericht. Verweerder heeft volgens eiser in het bestreden besluit niet inzichtelijk gemaakt waarom is afgeweken van de bevindingen in het EASO rapport.
Ook handhaaft eiser zijn standpunt dat verweerder ten onrechte de situatie in Tigray niet kenbaar heeft betrokken in het besluit. Tot slot voert eiser aan dat hem ten onrechte een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd.
Bestuurlijke heroverweging
5. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat er geen reden is om terug te komen op het besluit van 24 juli 2019. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat tijdens de eerste procedure van het element ‘nationaliteit, identiteit en herkomst’ enkel de identiteit van eiser niet geloofwaardig is geacht en dat zijn nationaliteit en herkomst destijds wel zijn geloofd. Daarom is in de eerste procedure bij Vluchtelingschap en Terugkeer getoetst aan het opgegeven land van herkomst Eritrea. De toen nog ongeloofwaardig geachte identiteit van eiser en zijn moeder heeft daar verder geen doorslaggevende invloed op gehad.

Militaire dienstplicht

6. De rechtbank stelt vast dat gelet op de eerdere procedure in rechte vast staat dat eiser bij terugkeer naar Eritrea zijn militaire dienstplicht zal moeten vervullen en dat het enkel moeten vervullen van de militaire dienstplicht geen schending oplevert van artikel 3 van het EVRM. Deze beroepsgrond slaagt dus niet

Reëel risico op schending artikel 3 van het EVRM door verlenging militaire dienstplicht

7. De rechtbank volgt eiser daarentegen wel in zijn stelling dat de mogelijke verlenging van de militaire dienstplicht in Eritrea voor onbepaalde tijd leidt tot een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft verwezen naar het EASO rapport van 19 april 2021 ‘Eritrea, latest developments on political situation and national service between 1 January 2020 and 31 January 2021’, en de daaraan ten grondslag liggende bronnen, voor zijn stelling dat het aannemelijk is dat hij bij terugkeer naar Eritrea voor onbepaalde tijd in militaire dienst moet. Hieruit volgt dat de dienstplicht, na de verplichte diensttijd van achttien maanden, voor onbepaalde tijd kan worden verlengd door de autoriteiten van Eritrea. Op grond waarvan de dienstplicht kan worden verlengd, voor hoe lang en op wie deze verlenging van toepassing is, is onduidelijk en ook deels onbekend. Hierover is weinig betrouwbare informatie beschikbaar. Wel kan uit deze bronnen worden opgemaakt dat de kans op verlenging van de dienstplicht voor onbepaalde tijd aanwezig is en dat het volstrekt willekeurig is wie deze verlengde dienst dient te vervullen.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat eiser een begin van bewijs heeft geleverd dat hij bij terugkeer naar Eritrea voor onbepaalde tijd in militaire dienst zal moeten en ook dat hij hierdoor een risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM.
Het had op de weg van verweerder gelegen om naar de door eiser overgelegde informatie nader onderzoek te doen en de verklaring van eiser te toetsen aan externe geloofswaardigheidsindicatoren. Door alleen te verwijzen naar de eerdere procedure en het algemeen ambtsbericht Eritrea van 1 december 2020 heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiser geen risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Het beroep is in zoverre gegrond en het besteden besluit zal worden vernietigd wegens schending van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De situatie in Tigray
8. Ten aanzien van de stelling dat verweerder ten onrechte de situatie in Tigray niet kenbaar heeft betrokken in het bestreden besluit, kan de rechtbank verweerder volgen in zijn standpunt dat eiser met betrekking tot de situatie in Tigray niets heeft verklaard bij zijn aanvraag.
Inreisverbod
9. Gelet op de in deze uitspraak gegeven motivering heeft verweerder onderhavige aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit brengt met zich dat ten onrechte een inreisverbod is opgelegd.
Conclusie:
10. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom er voor eiser geen reëel risico is op ernstige schade bij terugkeer naar Eritrea. De aanvraag is ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.496,- (duizendvierhonderdzesennegentig euro) te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr.J.A.B. Koens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.