In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser], een Poolse nationaliteit hebbende, zich verzet tegen zijn overlevering aan Polen voor de verdere tenuitvoerlegging van een in Nederland uitgesproken gevangenisstraf van vijftien jaren wegens medeplegen van moord. De eiser heeft aangevoerd dat de overlevering onrechtmatig is, omdat hij vreest voor een schending van zijn recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), vanwege de gebrekkige onafhankelijkheid van de Poolse rechtspraak. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Minister voor Rechtsbescherming de veroordeling van de eiser aan de Poolse autoriteiten heeft toegestuurd, en dat de Poolse rechter heeft geoordeeld dat de straf verder ten uitvoer kan worden gelegd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat artikel 6 EVRM niet van toepassing is op de overlevering, omdat de procedures in Polen niet gaan om het vaststellen van burgerlijke rechten of verplichtingen. De vordering van de eiser om de overlevering te verbieden is afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten.