ECLI:NL:RBDHA:2021:13326
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Eritrese vreemdeling en risico op schending van mensenrechten bij terugkeer naar Eritrea
In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een Eritrese vreemdeling die zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De aanvraag is afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die ook een inreisverbod voor twee jaar heeft opgelegd. De vreemdeling heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat zijn verklaringen over zijn illegale uitreis en de vrees voor desertie ten onrechte ongeloofwaardig zijn geacht. De rechtbank heeft op 10 maart 2021 de zaak behandeld, waarbij de vreemdeling werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op 10 juni 2021 heropend om de staatssecretaris de gelegenheid te geven om in te gaan op de vrees van de vreemdeling voor militaire dienstplicht bij terugkeer naar Eritrea, gezien de huidige oorlogssituatie.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat de vreemdeling geen reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Eritrea. De vreemdeling heeft, waarschijnlijk als minderjarige, Eritrea verlaten en beschikt niet over een geldig reisdocument. De rechtbank concludeert dat er een reële kans bestaat dat de vreemdeling bij aankomst in Eritrea wordt ondervraagd en gearresteerd, en dat hij in militaire dienst zal moeten. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling.