ECLI:NL:RBDHA:2021:13297

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
AWB 20/4173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Nigeriaanse verzoekster, die een verblijfsvergunning voor een langdurig ingezeten derdelander als zelfstandige ondernemer had aangevraagd. De aanvraag was eerder afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 14 januari 2021 verklaarde de Staatssecretaris het bezwaar gegrond, maar verzoekster trok haar verzoek om voorlopige voorziening in en vroeg om vergoeding van de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De Staatssecretaris stelde zich op het standpunt dat hij niet gehouden was om de proceskosten te betalen. De voorzieningenrechter heeft vervolgens de relevante wetgeving en jurisprudentie in overweging genomen, met name de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die de veroordeling in proceskosten regelen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er in dit geval geen sprake was van 'tegemoetkomen' door de Staatssecretaris, zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. Dit omdat de Staatssecretaris het besluit had herzien op basis van nieuwe informatie die buiten de onderzoekslast van het bestuursorgaan viel. Daarom was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4173

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 februari 2021 in de zaak tussen

[verzoekster], geboren op [1984], van Nigeriaanse nationaliteit, verzoekster
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: M.H. Badulkhan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 9 januari 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor een langdurig ingezeten derdelander als zelfstandige ondernemer afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 14 januari 2021 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft zich bij brief van 25 januari 2021 op het standpunt gesteld hij niet gehouden is om de proceskosten te betalen.
Partijen hebben de voorzieningenrechter toestemming gegeven om de zaak op de stukken af te doen.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige voorzieningenprocedure. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. De voorzieningenrechter ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder met het besluit van 14 januari 2021 tegemoet is gekomen aan het bezwaarschrift van verzoekster en als gevolg daarvan gehouden is om de proceskosten te vergoeden.
3. Uit jurisprudentie [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb slechts sprake is, indien het bestuursorgaan een binnen de grenzen van het geding in het primaire besluit ingenomen standpunt heeft herzien en het door de indiener van het verzoekschrift gewenste besluit alsnog heeft genomen op gronden die een erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit impliceren. Intrekking of wijziging van het besluit wegens nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, dan wel nadien verkregen informatie die buiten de onderzoekslast van het bestuursorgaan vallen, houdt geen tegemoetkomen in en vormt geen grond voor een proceskostenveroordeling.
4. De voorzieningenrechter oordeelt dat in dit geval geen sprake is van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. Immers, het bezwaar is blijkens het besluit van 14 januari 2021 gegrond verklaard omdat verzoekster bij brief van 18 december 2020 relevante aanvullende financiële stukken heeft overgelegd die laten zien dat zij aan de vereisten van de gevraagde verblijfsvergunning voldoet. Op grond van die stukken heeft verweerder de verblijfsvergunning op grond van artikel 26, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 ook toegekend met ingang van 18 december 2020. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in dat kader een beroep doet op de stukken die in bezwaar zijn overgelegd en die buiten de onderzoekslast van verweerder in de aanvraagfase vielen. De voorzieningenrechter onderschrijft dat standpunt.
5. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat gelet op het voorgaande geen aanleiding. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot veroordeling in de proceskosten daarom af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2021.
De voorzieningenrechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Bijv. uitspraken van 18 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1816 en 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1487