ECLI:NL:RBDHA:2021:13297
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Nigeriaanse verzoekster, die een verblijfsvergunning voor een langdurig ingezeten derdelander als zelfstandige ondernemer had aangevraagd. De aanvraag was eerder afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 14 januari 2021 verklaarde de Staatssecretaris het bezwaar gegrond, maar verzoekster trok haar verzoek om voorlopige voorziening in en vroeg om vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De Staatssecretaris stelde zich op het standpunt dat hij niet gehouden was om de proceskosten te betalen. De voorzieningenrechter heeft vervolgens de relevante wetgeving en jurisprudentie in overweging genomen, met name de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die de veroordeling in proceskosten regelen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er in dit geval geen sprake was van 'tegemoetkomen' door de Staatssecretaris, zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. Dit omdat de Staatssecretaris het besluit had herzien op basis van nieuwe informatie die buiten de onderzoekslast van het bestuursorgaan viel. Daarom was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen.